‘Zijn we politie van de minister of van de samenleving?’ Een vraag, opgetekend uit de mond van Henk van Essen. Gelukkig gaf hij zelf het antwoord, en met stelligheid. Het zou vreemd geweest zijn als onze korpschef hier geen opvatting over had. Is het echter zo vanzelfsprekend als het lijkt?
Velen zijn namelijk bezig met deze vraag. Onlangs gebeurde het weer. Een leidinggevende uit de politietop vroeg: ‘Wat voor politie willen we zijn?’ Hij stelde de vraag omdat het antwoord belangrijk was voor de invulling van zijn portefeuille. Het antwoord gaf hij niet, hij worstelde ermee. Kennelijk heeft niet iedereen een antwoord paraat en is het verhaal zeker geen gedeeld gedachtengoed.
Hoe komt dat eigenlijk? Politiemensen werken met hart en ziel, daar staan ze om bekend. Onlangs is bij politiemensen in de uitvoering opgehaald hoe zij kijken naar hun werk. Zij hadden daar wel gedachten bij. Misschien niet altijd even mooi verwoord, maar wel doorleefd en gebaseerd op hun ervaringen in de praktijk van het politiewerk. De opbrengst is vervat in het verhaal van de politie, een document dat aanspreekt, van hoog tot laag in de organisatie. Zij zeggen: wij signaleren onrecht, geven aandacht en hulp waar nodig, wij steunen het gangbare en bewaren of herstellen de orde. Dit doen wij voor en midden in de samenleving, voor en met burgers en partners in de veiligheid.
Wij werken professioneel, betrouwbaar, met passie, flexibel en contextgevoelig, met als doel om Nederland veiliger te maken zodat we met elkaar in harmonie kunnen samenleven.
Dat klinkt vrij duidelijk. Kennelijk wordt de onzekerheid groter als je ‘hoger’ in de organisatie komt of in de politiek-bestuurlijke umwelt. Wel paradoxaal, want je zou zo op het eerste gezicht verwachten dat het andersom zou zijn. Dus nog een keer, hoe komt dat?
We moeten terug in de tijd. Het heeft te maken met wat Piet van Reenen beschreef in zijn mooie boek ‘politiechefs’ (Boom Criminologie, 2016) Zijn conclusie is hard. Eind jaren ’90 is de politie onteigend en ontzield. Onteigend, omdat de politie een uitvoeringsorganisatie in handen van bestuur en politiek werd en ontzield, omdat gedacht werd dat met een bestuursstijl, gebaseerd op sturing, processen en targets de politie ertoe gebracht kon worden om te doen wat bestuur en politiek verlangde. Politiebazen werden managers, zo stelt hij. Inmiddels is het geloof in deze managementstijl tanende, maar tegelijkertijd, het politieverhaal is verschraald.
Het moet anders, zo zegt ook de commissie Kuijken in Evaluatie Politiewet 2012, Doorontwikkelen en verbeteren (2017). De korpschef moet meer ruimte krijgen om zelf sturing te geven aan het korps. Daarnaast wint de professional aan waarde ten opzichte van processen en protocollen en in plaats van targets spreken we nu meer over maatschappelijk effect. Dat biedt kansen. Maar om die te verzilveren moet de politieleiding scherp antwoord kunnen geven op de vraag ’Wat voor politie we willen zijn?’. Want als de portefeuillehouder dit moet weten voor de invulling van zijn portefeuille, dan moet de politietop dit weten voor de richting die zij kiezen voor het korps.
In dit themanummer krijgt de korpschef het woord en vele anderen, met als doel het gesprek te openen. Overigens niet alleen in de top, maar ook met de collega’s die de corperate story maakten en met veel anderen binnen het korps en daarbuiten. Het zou een gedeeld gesprek moeten zijn, dat leidt tot een gedeeld verhaal. Een oprecht verhaal over waarom er eigenlijk politie is. Het zal de politie beter maken.
Jaco van Hoorn
hoofdredacteur
Jelle zegt
Ik zou daar graag een naar mijn bescheiden mening tenminste even belangrijke vraag aan toe willen voegen: Wat voor politie wil de maatschappij?
Klanttevredenheid van de samenleving leidt naar (herstel van) vertrouwen in en respect voor de diender. Intern heeft naar een verhoogd werkplezier en daaraan gekoppeld verlaging van het (hoge werkgerelateerde) ziekteverzuim.
De woorden waakzaam en dienstbaar komen al geruime tijd niet meer overeen met het beeld van de burger en om de wijkagent te spreken moet je een afspraakmaken, niet zelden na enkele weken. De veelvoorkomende criminaliteit die mensen direct raakt is ondergeschikt aan het containerbegrip ondermijnende criminaliteit. De uitleg dat er te weinig capaciteit is voor zaken als diefstal, inbraak, straatroof, et cetera is strijdig met onderzoeken naar cryptophones. De basis moet eerst op orde.
Tot slot. In mijn jaren als wijkagent jeugd kende ik de jongeren en zij mij. Dat reduceert VVC drastisch. Daarenboven als er een strafbaar feit binnen de doelgroep werd gepleegd, dan was een summier signalement voldoende voor herkenning. Een kleine investering met groot rendement.