Een jaar of tien geleden begeleidde ik een grote gemeente in Nederland bij de ontwikkeling van nieuw integraal veiligheidsbeleid. Na een tijdje met deze opdracht bezig te zijn geweest, viel het me op dat er nooit een inhoudelijk deskundige aan tafel zat. Vreemd eigenlijk… Even bekroop me de angst dat men dacht dat ik dat was, maar uiteindelijk bleek dat er gewoon niet zo’n behoefte bestond aan deskundigheid. Het was met allerlei verschillende belanghebbenden al ingewikkeld genoeg om tot consensus te komen. Waarschijnlijk was dat ook de reden dat alleen ambtenaren van gemeente en politie aan de bijeenkomsten deelnamen.
Het ontbreken van inwoners, ondernemers, wetenschappers bij aanvang van beleid riekt naar controlebehoefte van de overheid. Liefst geen ideeën die niet in de format passen; een verschijnsel dat bekendstaat als institutioneel imperialisme. En dit terwijl onze systemen allang niet meer aansluiten bij de dynamiek en koers van de buitenwereld.
Denken in systemen en transities: een stukje theorie
Vanuit transitieperspectief is de verwachting dat we in Nederland de komende jaren grote veranderingen gaan meemaken die de samenleving een compleet ander aanzien zullen geven. We spreken over transities: onomkeerbare veranderingen die zich afspelen over een langere periode, soms over een aantal generaties. Als je niet verder kijkt dan je neus lang is, zie je die transities niet. Zo heeft het ontstaan van het feminisme en het internet nooit de krant gehaald – het gebeurde niet in een dag. Omdat we al een aardig eind op weg zijn, zien we nu de transities in onder andere energie, bouwen, food en zorg. Ik ben ervan overtuigd dat ook het domein van veiligheid en criminaliteitsbestrijding in transitie is. Om dat te kunnen uitleggen, behandel ik hier eerst een stukje theorie over de dynamiek van transities. Het woord ‘systeem’ is bij iedereen welbekend; we hebben dan ook steeds met systemen te maken. Je kunt bij dat woord bijvoorbeeld denken aan je familie, de organisatie waar je werkt, het land waar je woont en de cultuur waaruit je komt. Al die systemen, hoe verschillend ze ook zijn, hebben één overeenkomst: alles staat met elkaar in verbinding en is van elkaar afhankelijk. Elke verandering in een van de delen heeft invloed op de andere delen. Een systeem leeft, beweegt en verandert en is daarin steeds gericht op voortbestaan. Alsof het een levend organisme is. Transities ontstaan door het tegelijkertijd optreden van krachten binnen (micro) en buiten (macro) het systeem. Door de wisselwerking tussen macro- en micro-ontwikkelingen komt het regime van het systeem (meso) steeds meer onder druk te staan. Omdat het regime jarenlang goed gefunctioneerd heeft, goed georganiseerd is en de onderdelen ervan belang hebben bij de instandhouding van het systeem, komen transities moeizaam tot stand. Echter, op een gegeven moment kan het regime de niches niet meer ontkennen en zal het tot adoptie overgaan of zelf afbrokkelen en vervangen worden door een nieuw regime dat ruimte biedt aan transitie. Uiteraard zal het nieuwe regime op een gegeven moment hetzelfde proces doorlopen.
Het veiligheidssysteem
Wie komen we nu allemaal tegen in het veiligheidssysteem? Uit welke onderdelen bestaat dit systeem? De mooiste beschrijving komt waarschijnlijk van sociaalpsycholoog Hans Boutellier. Hij spreekt van een ‘voetbalmodel van achteruit naar voren’: justitie staat in het doel en de verdediging bestaat uit instellingen die zich bezighouden met risico’s (risicojongeren, risicogezinnen, risicosituaties, risicoacties). Voorbeelden zijn politie, justitiële jeugdzorg en particuliere beveiliging. Op het middenveld treffen we de instituties aan voor wie veiligheid geen corebusiness, maar een afgeleide functie is, bijvoorbeeld het onderwijs, de hulpverlening, het welzijnswerk, de gemeente en de provincie. De voorhoede bestaat uit burgers, ondernemers en de sociale verbanden die zij aangaan. Hun motivatie en betekenis in het vergroten van veiligheid hangen af van de mate waarin zij zich ondersteund voelen door de instituties van het middenveld. Behalve dat het elftal het moet opnemen tegen de criminele wereld, ziet de coach zich voor nog een uitdaging gesteld, namelijk het smeden van eenheid in de spelersgroep, die zich kenmerkt door een diversiteit aan structuren, culturen en strategieën. Zo is de politie een echte actiegerichte organisatie: ingericht en getraind om snel te reageren op zich plots voordoende incidenten. Enerzijds is dat een broodnodige kwaliteit, anderzijds maakt dit gegeven het moeilijk om capaciteit te reserveren en afspraken te maken over strategische prioriteiten.
Voor opsporingsdoeleinden winnen politie en justitie vaak heimelijk informatie in, die niet gedeeld mag worden met partners. En hoe legitiem dit ook is, het leidt bij andere partners ook tot het gevoel gewantrouwd te worden. Daar waar gemeenten steeds meer de samenwerking met ondernemers en inwoners zoeken en in toenemende mate burgerparticipatie stimuleren, leidt deelname van particuliere partijen bij politie en justitie vaak tot wantrouwen en weerstand. Dit staat opkomende particuliere initiatieven, waarmee samengewerkt zou kunnen worden, in de weg. Gemeenten en provincies zijn spelers waarvan het bestuur electoraal tot stand komt. Zij staan continu bloot aan democratische controle en weten zich geconfronteerd met een voortdurende stroom van oppositie. De publieke opinie is heilig, hetgeen kan leiden tot onrust in de organisatie en symboolacties – iets waarvan andere onderdelen van het samenwerkingsverband (meestal) minder last hebben. Binnen het veiligheidsdomein is altijd sprake van capaciteitsdruk. Dit leidt tot hard en veel werken (algemeen gewaardeerd gedrag) en tot een scherpe bewaking van taken. De sterk hiërarchische aansturing nodigt meer uit tot binnen de lijntjes kleuren dan tot creatief werken. Men zoekt oplossingen binnen de afgesproken werkwijze, niet erbuiten. Er wordt gewerkt met gereserveerde capaciteit en afgesproken beleidsdoelstellingen, hetgeen tussentijds schakelen bemoeilijkt. Kortom, de criminele wereld staat al met 1-0 voor. Zij kan tenslotte uiterst flexibel en opportunistisch spelen en laat zich niet hinderen door (privacy)wetgeving.
De wereld van criminaliteit
Het zijn natuurlijk niet alleen de koene ridders die het systeem vormgeven. Ook de criminele wereld is hiervan een onderdeel. De motieven van mensen om tot criminele daden te komen (armoede, psychopathologie, hebzucht, appellering aan familiewaarden) laat ik hier buiten beschouwing. Wel wil ik onderscheid maken tussen huis-tuin-en-keukencriminaliteit en ondermijnende criminaliteit. Ik maak me namelijk grote zorgen over laatstgenoemde vorm. Enerzijds kennen we veelvoorkomende delicten als diefstal, inbraak en overvallen. In feite zijn dit bovengrondse activiteiten, die vaak gepleegd worden om verslavingen te financieren of schulden af te betalen. Het zijn juist de ondergrondse ondermijnende netwerken die hierbij garen spinnen; criminelen die zelf buiten schot blijven en anderen het vuile werk laten doen, niet zelden door middel van bedreiging en intimidatie. De georganiseerde criminaliteit heeft de afgelopen decennia een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Bendes zijn ingeruild voor vloeibare netwerken die opportunistisch en flexibel inloggen op verschillende verdienmodellen. Georganiseerde misdaad is een groot en reëel maatschappelijk probleem in kwetsbare wijken. Hierin wordt zeer veel crimineel geld omgezet: honderden miljoenen euro’s op jaarbasis, vermoedelijk meer. In sommige wijken of buurten is waarschijnlijk meer crimineel geld dan legaal geld aanwezig. In financiële termen leidt dat tot een omkering van machtsverhoudingen: criminelen beschikken over meer budget dan de organisaties van het veiligheidsnetwerk die geacht worden tegen hen op te treden. Deze schaduweconomie (Tops & Van der Torre, 2014) is voor jongeren een zeer aantrekkelijk alternatief voor opleiding of regulier werk. Er valt heel veel geld te verdienen met het faciliteren van zaken als illegale prostitutie, gokken en drugsproductie en -handel. Vaak meer geld dan de persoon in kwestie ooit in een reguliere baan zal verdienen. Als de overheid niet inspireert, doet de criminele wereld dat wel. Leden van sommige motorgangs en criminele kopstukken zijn moeiteloos in staat om als rolmodel te fungeren en oefenen een grote aantrekkingskracht uit op jongeren. Het is de vraag of de overheid daartegen op dit moment enige tegenstand van betekenis kan bieden.
Het systeem op slot
Het systeem loopt binnen de huidige werkwijze vast en er wordt te weinig nagedacht over nieuwe manieren van informatiedeling, analyse en strategievorming. Het netwerk heeft een sterke neiging om met het oog op een gewenste efficiencyslag werkprocessen opnieuw in te richten. Er is een focus op structuurverandering, niet op gedragsverandering. Partners hebben wel een besef van urgentie van samenwerking, maar dit besef mondt niet echt uit in een daadwerkelijk (integrale) samenwerking. Partijen blijven het eigen beleid als uitgangspunt nemen en samenwerking is pas mogelijk als een initiatief binnen dat eigen beleid past. Een zeer incrementele ontwikkeling van het samenwerkingsverband is het gevolg. Op zich is het een goede stap voorwaarts dat de overheid zich sinds 2006 door de oprichting van de regionale informatie en expertisecentra (RIEC’s) niet alleen van strafrechtelijke, maar ook van fiscaalrechtelijke en bestuursrechtelijke informatie, analyses en interventies bedient, maar dat is niet genoeg. We moeten opnieuw nadenken over criminaliteitsbestrijding en niet voortborduren op een methode die niet meer werkt.
Criminaliteit(sbestrijding) in Nederland: de afgelopen vijftig jaar
‘The farther backward you can look, the farther forward you are likely to see,’ zei Churchill. Om de transitiekiemen te kunnen zien, moeten we ook even in de achteruitkijkspiegel kijken. Zo kun je het je nog maar nauwelijks voorstellen dat bankkantoortjes in de jaren zestig van de vorige eeuw regelmatig verlaten waren omdat de medewerkers tussen de middag een kroket gingen eten. Daarbij lieten ze vaak de achterdeur open; dan hoefden ze geen sleutel mee te nemen. De eerste goed georganiseerde bankoverval in ons land vond in 1965 in Tilburg plaats. De overvallers kwamen uit Frankrijk om hier hun slag te slaan, niet in de laatste plaats vanwege de gebrekkige beveiliging. Vele overvallen zouden volgen. Dit was het begin van een periode waarin Nederland zijn onschuld verloor. In de jaren zeventig maakte Nederland zich los van de knellende kaders van de zuilenmaatschappij. De ontzuiling gaf weliswaar een gevoel van bevrijding, maar maakte de samenleving ook veel complexer. Duidelijke gezagsstructuren en collectieve identificaties maakten plaats voor individualisering, informatisering en globalisering (Boutellier, 2007).
In het nu volgende beschrijf ik in het kort drie kantelpunten die in de afgelopen vijftig jaar van grote invloed waren op het doen en denken in het veiligheidsdomein. Op de eerste plaats bleek de ontstane netwerksamenleving een uitstekende voedingsbodem voor burgerparticipatie in veiligheid: burgers gingen in plaats van een afhankelijkheidsrelatie een samenwerkingsrelatie met de politie aan. Burgerparticipatie past in de overgang van government (hiërarchie en monopolie overheid) naar governance (meer horizontale samenwerking door vele partijen) van veiligheid. Door deze overgang wordt ingeboet op duidelijkheid over verantwoordelijkheden en leiderschap. Daar waar voorheen niemand zich af hoefde te vragen wie de baas was van het veiligheidsbeleid en wie achter het stuur zat, zijn op die vragen nu geen uniforme antwoorden meer voorhanden. Daar waar de politie in de jaren zestig, zeventig en grotendeels tachtig vrijwel uitsluitend in aanraking kwam met burgers als slachtoffer, verdachte of getuige, ging zij nu werken volgens de strategie van community policing. Burgers werden (en worden) gezien als coproducenten van veiligheid, en community policing dient het vermogen van gemeenschappen om zelf misdaad te voorkomen te versterken. Maar naast de burgers zijn het natuurlijk ook de particuliere bedrijven in het private domein die een steeds grotere speler worden binnen het veiligheidsdomein. Particuliere beveiliging van winkels en bedrijventerreinen is al sinds geruime tijd niet meer weg te denken en voor de bestrijding van cybercrime heeft de overheid het bedrijfsleven vanwege zijn kennis en expertise hard nodig. De afgelopen decennia heeft zich een nog steeds uitdijende markt ontwikkeld voor vrijwel alle veiligheidsfacetten, zoals analyse, toezicht, opsporing, beveiliging en exploitatie van gevangenissen.
Op de tweede plaats manifesteerden zich twee tegengestelde opvattingen in het veiligheidsdiscours: enerzijds een roep om harder optreden en langere gevangenisstraffen, anderzijds meer aandacht voor evidence based maatregelen. Toen tussen 1960 en 2000 de geregistreerde criminaliteit vertienvoudigde (!) en zich gaandeweg manifesteerde in meerdere varianten (zoals georganiseerde misdaad, voetbalgeweld, fraude, gebruik van harddrugs en later kinderporno, cybercrime en terreur) (Huls et al., 2001), eiste de samenleving harder optreden. Het antwoord van het kabinet-Balkenende I (2002-2003: CDA, LPF en VVD) was de beleidsnota Naar een veiliger samenleving (overigens de enige die dit kabinet in de acht maanden van zijn bestaan wist te produceren), die grotendeels repressieve maatregelen voorstelde, waarvan de werking op geen enkele wijze onderbouwd was (Boutellier, 2007). Tegelijkertijd is al sinds de jaren negentig sprake van een toenemende interesse in de vraag wat nu werkelijk werkt. In die zin staat de roep om meer wetenschappelijke onderbouwing van beleidskeuzes in schril contrast met de toon in het publieke en politieke debat, waarin repressie veelal centraal staat.
Op de derde plaats: technologische innovatie. Het worldwide web zette de wereld rond de millenniumwisseling volkomen op z’n kop. Internet bood en biedt nieuwe kansen voor criminaliteit (dark web, cybercrime, adverteren van seksslaven/-slavinnen, drugshandel, moorden op bestelling), maar ook voor de opsporing (digitaal rechercheren, sensing door internet of things). De politie zit niet (meer) stil. Zij voert bijvoorbeeld steeds meer technologische innovaties in. Zo zijn het afgelopen decennium verscheidene technologische methodieken in de werkwijzen van de politie geïmplementeerd. Voorbeelden zijn integrale bevraging, waarmee analisten met één zoekopdracht twintig systemen tegelijk kunnen bevragen, het CAS (criminal anticipation system), waarmee tijdstippen en locaties van vermogensdelicten voorspeld worden, en realtime intelligence centres, die de wijkagenten op straat 24/7 van informatie voorzien (Den Hengst, 2017).
Technologische innovaties worden meer en meer met burgerparticipatie verbonden. Je zou de combinatie een vierde kantelpunt kunnen noemen. Burgerparticipatie en technologie versterken elkaar en vinden daardoor de meeste transitiedynamiek aan hun zijde. Zo kennen we in Nederland al een aantal jaren zogenoemde Buurtwhatsappgroepen, die de actieradius van de aloude buurtpreventiegroepen fors verbreed hebben. En eind 2018 lanceert de politie verschillende apps waarmee burgers kunnen helpen bij opsporingswerk, zoals Autémon voor het vinden van gestolen auto’s, Samen Zoeken voor vermiste personen en de Inbraak App, een do-it-yourself-onderzoek voor slachtoffers van inbraak.
Denken in systemen en transities: de praktijk
Dat die macro- en micro-ontwikkelingen steeds harder op de deur van het regime bonzen, wordt bevestigd door de directeur van Pandora Intelligence en voormalig politiehoofd Afgeschermde Operaties Peter de Kock, voormalig lector Intelligence van de politieacademie Mariëlle den Hengst en innovatiemakelaar van de politie Ruud Deenen. De Kock stelt:
‘Bij de politie is er een groep van mensen die de schoonheid van scenariodenken inziet en die mij helpt vooruit te komen. Er is ook een groep van mensen die daar wars van is. Die dat niet vertrouwt. Of die zegt: dat doen we allang. En daar moeten we doorheen. Het is echt een transitie. Dat merken we aan de nationale politie. Die oude manier van werken, dat kunnen we nog heel lang blijven doen, maar de maatschappij om ons heen ontwikkelt zich sneller dan dat de politie dat doet. Alleen al omdat de politie gebaseerd is op een structuur uit de jaren vijftig. Het gat tussen de zich snel ontwikkelende samenleving en de zich iets minder snel ontwikkelende politie wordt steeds groter. En de enige manier om dat in te lopen, is als de politie hulp van buitenaf inroept.’
Den Hengst hintte vorig jaar tijdens het seminar Keerpunt Informatiegestuurd Politiewerk al op een kanteling:
‘We moeten ons als politie afvragen of we voor alle situaties onze modellen zelf moeten ontwikkelen of dat we soms toch moeten vertrouwen op modellen die in de markt ontwikkeld worden.’ Deenen, ten slotte: ‘De politie moet echt gaan samenwerken. De politie moet echt een open organisatie gaan worden. Ons huidige organisatiemodel is honderd jaar oud en dat zetten we in de wereld van nu. En denken we dat we het daarmee kunnen redden?’
Deenen ziet tot zijn genoegen een ontwikkeling waarbij de politie in Nederland in sommige proeftuinen, bijvoorbeeld bij de aanpak van cybercrime, achteraf mag verantwoorden in plaats van meteen knel te raken in verantwoordingsmechanismen:
‘Dat geeft de politie ruimte om te kunnen experimenteren met partners. Een eerste stap om te komen tot een meer open organisatie.’ Het overzicht hierboven, een zogenoemd multilevel-perspectief, geeft de ontwikkelingen van buitenaf (macro) en van binnenuit (micro) ten opzichte van het regime van de afgelopen vijftig jaar weer.
Criminaliteitsbestrijding in Nederland: de komende vijftig jaar
De snelheid waarin zich in de wereld allerlei transities voordoen, maakt het nauwelijks voorstelbaar hoe de criminaliteit en de bestrijding ervan er over pakweg vijftig jaar zullen uitzien. Wel weten we dat de huidige denk- en werkwijze van de overheid drastisch zal moeten veranderen. De bekende beleidscycli waarin gemeenten en politie thematische prioriteiten, werkwijzen en soms zelfs gekwantificeerde inzetten voor meerdere jaren vastleggen, zijn een grove onderschatting van de beweeglijkheid van de criminele wereld. Ze zijn als een toneelstuk dat in zijn eerste voorstelling nog beantwoordt aan de democratische verantwoordingsprocessen, maar dat bij elke opvoering daarna zwakker wordt in relatie tot de problematiek die het moet oplossen. Beleid dat gebaseerd is op het verleden is hooguit een vorm van nostalgie (Den Hengst, 1999). Het is gebaseerd op ervaringen die in het verleden gewerkt hebben. Als de omgeving verandert, is de kans groot dat die ervaringen niet meer werken.
Als we door onze oogharen heen kijken, kunnen we al zien welke initiatieven de overheid de komende jaren dankbaar zou moeten aangrijpen en verder zou moeten versterken. Ten eerste zijn dat natuurlijk de genoemde initiatieven van burgers die al decennialang behulpzaam zijn op het vlak van signalering, toezicht en conflictbeslechting. Frans Denkers (1941-2000) pleitte in zijn werk als politiepsycholoog al vanaf de jaren zeventig voor actief burgeroptreden tegen criminaliteit. Hij zag overigens het zichzelf overbodig maken als de voornaamste taak van de politie. Ten tweede kunnen we ook anders omgaan met sommige vormen van criminaliteit. Met name daar waar bestrijding alleen nog de associatie met daadkracht biedt, maar in feite geen effectieve strategie meer is. Ruud Deenen spreekt bijvoorbeeld liever over ‘tegenhouden’ van criminaliteit. En gemeentelijke bestuurders als Paul Depla en Victor Eberhardt (en inmiddels zo’n 90 procent van hun collega’s) willen als het om hennepteelt gaat liever reguleren dan verbieden, waarmee onder meer beoogd wordt een belangrijk verdienmodel van de criminele wereld te verstoren. Ten derde moeten we natuurlijk ruim baan blijven geven aan technologie en innovatie zoals die van Peter Sloot, hoogleraar computationele wetenschappen aan de UvA. Sloot is erin geslaagd om de verspreiding van het hiv-virus te voorspellen door de werking ervan te beschrijven als een informatie verwerkend systeem, vanaf het binnendringen in de witte bloedcellen tot en met de overdracht in seksuele netwerken. Analoog hieraan lukte het hem om de verspreiding van complexe cannabisnetwerken (wietteelt) te voorspellen en nieuwe interventiestrategieën voor de politie te ontwerpen. Daar waar Sloot verworvenheden uit de volksgezondheid gebruikte voor criminaliteitsbestrijding, doet Peter de Kock dat met filmscenario’s. In 2014 promoveerde hij aan de Tilburg University met zijn proefschrift Anticipating criminal behaviour. Hierin beschrijft hij het ontwerp van een scenariomodel waarmee opsporingsinstanties op basis van crimineel gedrag uit het verleden adequaat kunnen anticiperen op crimineel gedrag in de toekomst. De innovaties van Sloot en De Kock zijn beide voorbeelden van de (informatie)technologie, die een sterke opmars maakt in de politiewereld. Zij profiteerden van de beweging van een politie die steeds meer openstaat voor initiatieven uit de buitenwereld.
Transitiedynamiek
Zoals gezegd doorloopt elk systeem (regime) verschillende fasen, van opkomen tot afbrokkelen. Of van experimenteren tot uitfaseren, zoals de X-curve hierna laat zien, een veelgebruikt model in de transitieleer. Deze X-curve is geen weergave van feiten, maar is vooral bedoeld als vertrekpunt van discussie. Mijn overtuiging is dat ons huidige veiligheidsdenken tussen destabilisatie en chaos in staat.
Enerzijds hebben veiligheidsvergroting en criminaliteitsbestrijding door middel van traditionele opsporing relatief weinig effect meer, hetgeen meer en meer tot maatschappelijk ongenoegen zal leiden. Anderzijds komen we als gevolg van een aantal micro-ontwikkelingen, met name vanuit de burgerparticipatie (toezicht, conflictbeslechting), het anders omgaan met criminaliteit (regulering en restorative justice) en de technologie (predictive policing, sensing, scenariodenken), terecht in een versnellingsfase. Je zou kunnen zeggen dat daar waar twee kantelpunten elkaar gevonden hebben (burgerparticipatie met behulp van technologie), de fase van emergentie inmiddels is bereikt.
Een pleidooi voor loslaten en improviseren
Gaan we het redden met de genoemde initiatieven? Waarschijnlijk niet. En dat hoeft ook niet. We moeten simpelweg erkennen dat de huidige systemen allang niet meer aansluiten bij de dynamiek en de koers van de buitenwereld. In onze netwerksamenleving nemen burgers, netwerken en organisaties allerlei initiatieven die niet in de institutionele werkelijkheid passen. Zowel aan de probleem- als aan de oplossingenkant van openbare orde en veiligheid doen zich ontwikkelingen voor waarin beleid niet had kunnen voorzien. Hoog tijd dat de overheid ontwaakt uit haar illusie van controle en het lef krijgt om een pad te gaan bewandelen waarvan niet exact bekend is waar het eindigt. Maar wel met open ogen voor alle initiatieven die zich gaandeweg voordoen – als een muzikant die tijdens een concert niet braaf het repertoire afwerkt, maar getuned blijft op wat zich op het podium en in de zaal afspeelt om daar zijn muziek steeds weer op af te stemmen. Het devies is op je eigen scherpte vertrouwen in plaats van rond te blijven dolen in je beleidshypnose.
Wat we door onze oogharen heen kunnen zien, markeert het begin van een transitie in de aanpak van criminaliteit. En transities kunnen we niet beleidsmatig afdwingen of managen. Het is vooral zaak om veelbelovende initiatieven – hoe klein ook – op tijd op te merken om ze te kunnen versterken en laten groeien. Transities gaan over de interactie tussen mensen en systemen. Mensen hebben de systemen die hen helpen zelf gecreëerd. Op een gegeven moment versterken de mensen en systemen elkaar echter niet meer, maar houden ze elkaar gevangen. Dat hebben we steeds meer in de gaten. Nu is het tijd om de systemen op te schudden en opnieuw uit te vinden.
Literatuur
Boutellier, H. (2007). Nodale orde. Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving (oratie Vrije Universiteit Amsterdam).
Caem, B. van (2008). Verborgen kracht. Burgerparticipatie op het vlak van veiligheid. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam.
Hengst, M. den (2017) lezing seminar Keerpunt Informatiegestuurd Politiewerk, 22 maart 2017.
Huls, F.W.M. et al. (2001). Criminaliteit en rechtshandhaving. Ontwikkelingen en samenhangen. Den Haag: CBS/WODC.
Tops, P. & Torre, E. van der (2014). Wijkenaanpak en ondermijnende criminaliteit. Tilburg: Tilburg University.
Geef een reactie