Frans Leijnse neemt per 1 april a.s. afscheid als voorzitter van de Politieonderwijsraad (POR). Hij pleit voor een hoger onderwijsniveau om de politie professioneler en efficiënter te maken. Een recente adviesnota van de POR gaat in op een eerste stap daartoe: het herijken van de functie- en opleidingsprofielen. “Er ligt nu een gouden kans om te verjongen en andere opleidingsniveaus binnen te halen.” Met andere woorden: politie grijp die kans! Nu kan het!
Wij spreken Frans Leijnse in zijn werkkamer vol met boeken, in zijn woning in Utrecht. Het voelt geen seconde alsof we met iemand in gesprek zijn die binnenkort stopt als voorzitter van de Politie Onderwijs Raad, kortweg POR. Integendeel, Leijnse maakt tijdens het hele gesprek een energieke indruk en spreekt met passie en gedrevenheid over zijn werk, en over de noodzaak van een verdere ontwikkeling van het politieonderwijs in Nederland.
Als u terugkijkt naar wat de POR onder uw leiding heeft gepresteerd, waarop bent u dan trots?
“Ik ben er het meest trots op dat de POR de afgelopen zeven jaar een veel zwaardere stem heeft gekregen in alles rondom het politieonderwijs. Zijn adviezen raken nu veel meer de kern van discussie over politiewerk en de waarden van de politie.”
“Zeven jaar geleden bleef de POR toch enigszins in de periferie van het politiebestel. De raad was vooral bezig met het beheer van de kwalificatiestructuur van het politieonderwijs. Hij gaf jaarlijks advies aan de minister over wijzigingen en aanvullingen op de kwalificatiestructuur die de minister daarna vaststelde.” “Deze koerswijziging past ook goed bij de ambitie van het korps met betrekking tot het onderwijs. Ook het korps wil dat de Politieacademie, die verder vorm en inhoud gaf (en geeft) aan die kwalificatiestructuur, veel dichter bij de uitvoeringspraktijk functioneert, met meer ruimte voor een intensieve koppeling tussen praktijk en opleiding. De rol van POR is in deze jaren geëvolueerd tot een brede opleidingsadviesraad en daardoor dichter bij de primaire vraag gekomen die zij dient te beantwoorden: hoe houdt de politie haar bekwaamheden op peil? Dit is en blijft een dagelijkse zorg voor iedereen die met de politie te maken heeft in welke vorm dan ook: is de politiemedewerker voldoende gekwalificeerd voor zijn of haar taak?”
Taken en aandachtspunten van de Politieonderwijsraad zijn:
- Bijdragen aan het onderhouden en ontwikkelen van een kwalificatiestructuur,
met het oog op de arbeidsmarktontwikkelingen, zowel in nationaal als internationaal verband; - Adviseren over de eisen die gesteld worden aan de plaatsen waar de beroepspraktijkvorming wordt uitgevoerd;
- Aansluiting zoeken tussen het politieonderwijs en het regulier onderwijs;
- Adviseren over de Strategische Onderzoeksagenda Politie;
- Verzorgen van de uitbesteding en de begeleiding van (toegepast) wetenschappelijk onderzoek.
Over het in het interview genoemd pre-advies:
Opmerkingen van leden van de Raad en vragen van het ministerie van J&V waren voor de voorzitter en secretariaat aanleiding om te kijken naar het opleidingsniveau van politiemensen in relatie tot de eisen die het werk aan hen stelt, nu en in de toekomst (2026). Een analyse laat zien dat de huidige opbouw van de politieorganisatie naar opleidingsniveau en kwalificatieniveau van de functies achterblijft bij wat de arbeidsmarkt biedt. Het herijken van de beroepsprofielen is hierbij een eerste, urgente stap.
De politie is de laatste jaren bezig haar personele samenstelling te wijzigen met meer hoger opgeleid personeel. Tegelijk lijkt het alsof de ‘onderzijde’ van de politietaak, met lager opgeleid werk, wordt prijsgegeven aan BOA’s, toezichthouders, eventueel private beveiligers. Er is in het verleden nog wel geprobeerd om voor deze laagopgeleiden iets te creëren, denk aan de politiesurveillanten in Amsterdam. Maar dat is niet gelukt. Laat de politie hier niet iets mee lopen?
“In het verleden was een groot deel van de politiemensen inderdaad laagopgeleid. Zij deden werk waar maatschappelijk gezien wel veel waardering (en vraag) naar was. Het is correct dat dit nu vooral gedaan wordt door gemeentelijke BOA’s, stadswachten en soms ook particuliere beveiligers. Het klopt dat voor een deel van het politiewerk mbo-3 als onderwijsniveau voldoende is. Te denken valt onder meer aan surveillance, eenvoudig verkeerstoezicht en arrestantenbegeleiding. Een deel van die taken laat de politie nu liggen. Daarnaast zie je dat de politie zich steeds meer heeft teruggetrokken uit de wijken. Dat werd nog eens versterkt met de komst van de Nationale Politie. De vorige korpschef was denk ik de verpersoonlijking van dat streven.”
“Wat je wel ziet, is dat dit gat nu gevuld wordt door anderen, gemeentelijke BOA’s, stadswachten, noem maar op, die wijksurveillance en parkeer- en verkeerstoezicht verzorgen. De politie zou dat eigenlijk wel moeten oppakken, maar het is de vraag of die ontwikkeling nog teruggedraaid kan worden. Je zou het ook kunnen accepteren, mits, en dat is wezenlijk, de regie hier wel bij de politie blijft liggen. Het is nu een lappendeken geworden, die zeker voor de burger niet helder meer is.” “Want naar mijn mening is de kern van politiewerk juist de breedte. Hoe paradoxaal dat ook klinkt.”
Spreekt u nu over een gewenste trendbreuk?
“Ik definieer de politie als een professionele organisatie. Daar hoort dan bij dat pakweg 70 procent van de medewerkers een stevige opleiding in de kerntaak van hun vak heeft. Voor zeg maar de gemiddelde politieagent zou dat betekenen dat hij is opgeleid is in de basisopleiding op NLQF1- niveau 5 (associate degree). Een 20 procent van de agenten zou een hogere opleiding op minimaal niveau 6 (politiekundige bachelor) moeten hebben. Ook ongeveer 20 procent zou belast moeten zijn met de meer eenvoudige werkzaamheden binnen de algehele taak van de organisatie. Dit is dan geen professie maar een beroep, waarbij de huidige AOPV-opleiding opgerekt zou kunnen worden tot een opleiding van één jaar die deze mbo-3-opgeleiden brengt op NLQF-niveau 4.”
“En daarnaast zou je 10 procent aan wat ik noem superspecialisten in huis kunnen hebben. Van hen vraagt de organisatie meer andere, specifieke deskundigheden naast politiedeskundigheid, hen spreek je aan op hun eigen kernprofessie, bijvoorbeeld als financieel of digitaal specialist. Deze medewerkers geef je alleen een korte op de politiecontext toegesneden opleiding. Waarbij je op maat varieert met lengte en inhoud van de trajecten van deze instroom.”
“De Politieacademie moet hiervoor wat loskomen van haar huidige vorm van opleidingsdenken. Dus stel dat een nieuwe medewerker in de opsporing zou gaan werken, dan moet diegene niet automatisch het aanbod van een standaard driejarige master Recherchekunde krijgen – wat voor interne doorstromers na bijvoorbeeld een bachelor Politiekunde prima zou passen – maar specifiek wat nog nodig is voor die individuele medewerker. Meer maatwerk dus.”
“Maar realiseer je dat de Politieacademie hiermee pas goed kan beginnen, als het korps duidelijker gaat aangeven waaraan het behoefte heeft, welke superspecialisten het wil werven in welk domein en welk startniveau die mensen dan moeten meenemen als ze in het korps beginnen. Pas dan kan je als Politieacademie voor die specifieke vragen specifieke antwoorden in een opleidingstraject vormgeven. Voor mij hoeft dat niet per se een volledige masteropleiding te zijn op NLQF 6- en 7-niveau, het mag ook een certificaat zijn. Deze mensen hebben als het goed is al een bachelor of masteropleiding achter de rug. Dus het is echt niet nodig in die gevallen gelijk naar de huidige standaard twee- of driejarige bachelor en masteropleidingen te grijpen.” “Daarbij komt nog een ander punt: varieer in leervorm. Je mag ervan uitgaan dat het op dat niveau snelle leerlingen zijn. Dus een beetje tempo maken in de opleidingen en veel digitaal door middel van e-learning-programma’s aanbieden past hier prima bij.”
“Ik constateer momenteel dat vanuit die onzekerheid over de vraag van het korps, de Politieacademie een beetje blijft hangen in haar huidige vorm. Maar flexibilisering is momenteel binnen de onderwijswereld de algemene trend. Dat is de weg die de Politieacademie heeft te gaan. Maar dat kan alleen maar als de Politieacademie door het korps in de positie wordt gezet om ook als makelaar te fungeren, als zij iets zelf (nog) niet in huis heeft. En niet links en rechts voorbij wordt gelopen door quasi-slimme bypasses van de eenheden die even elders snel shoppend onderwijs binnenhalen. En maximaal kan en mag meedenken met het korps over wat nodig is, zodat dan de goede beslissing genomen kan worden of de Politieacademie zelf de opleiding maakt of via makelen in huis haalt.”
“Het korps moet de PA respecteren als enig bevoegd instituut tot het afgeven van politiekwalificaties: wees blij dat je zo’n schitterend onafhankelijk kennis- en onderwijscentrum in huis hebt.” “Het korps blijft nu enerzijds te veel hangen in abstracte, mooie vergezichten en uitlatingen. Anderzijds, let op, er is ook nog steeds sprake van zekere anarchie binnen eenheden. Deze stellen soms andere vragen dan de korpsleiding met de PA heeft afgesproken voor een ‘korte klap’-opleiding. Dat is voor Politieacademie onwerkbaar, dit vraagt echt om een strakkere regie van de korpsleiding op het gehele proces, vanuit een meer stabiele meerjaren-visie.”
Als onderwijsexpert steekt Leijnse hier even het vingertje op.
“Verder vind ik het gevaarlijk de stelling te betrekken dat de politie nog steeds een mbo-organisatie is. Dat is een beeld dat nog heel erg sterk binnen de politie bestaat. Maar dat klopt niet. Ten eerste bestaat ‘het’ mbo-niveau niet meer. Mbo-2, -3 en -4 verschillen wezenlijk van elkaar, leveren heel andere mensen op, dus wat bedoel je met een ‘mbo-organisatie’?”
“Als je naar de huidige organisatie van het korps kijkt, zie je dat de bulk van de sterkte op functiekwalificatieniveau mbo-2 en -3 ligt. Het POR-secretariaat heeft een paar van die functies geanalyseerd en de conclusie is dat ze qua complexiteit en zwaarte eerder op kwalificatieniveau- 4 en -5 liggen. En dat zal in de toekomst niet minder worden als we zien wat er op de politie afkomt.”
“Maar afgezien daarvan is het idee van de politie als typische mbo-organisatie heel erg achterhaald. Momenteel zie je dat in de maatschappij nog maar 30 procent van de jonge werknemers mbo-opgeleid is, waarvan meer dan tweederde op MBO-4-niveau. Echt, al bijna 50 procent van de jongeren, die net hun opleiding hebben afgerond en de arbeidsmarkt opkomen, heeft een bachelor- of masterniveau. Dat realiseert men zich binnen de politie vaak nog niet, maar dit is de maatschappelijke trend. En in de leeftijdsgroep van 25-35 jaar is nu al 48% hoger opgeleid. Denk je eens in wat dat betekent voor de samenstelling van de bevolking de komende twee tot drie decennia!”
“Bij de politie zie je alleen in de kolom leiding, bij het PDC en nu ook in de opsporing meer hoger opgeleide medewerkers. Bij de teams in de wijken zie je nog nagenoeg geen markante aantallen hoger opgeleiden. Was dat vroeger (in de jaren 50) geen probleem, het past echt niet meer in het maatschappelijk beeld van nu. Maar ik heb de zorg dat bij meerdere leidinggevenden ook nu nog dat oude beeld bestaat: dienders moeten vooral ‘ballen hebben’, brains hebben de leidinggevenden wel…”
“Maar neem nu de discussie met betrekking tot de wijkagenten. Vraag is hoe hun werk er in 2026 zal uitzien. Als je daar serieus naar kijkt, vraagt dat nu al andere wervingsprofielen. Die wijkagent zal in de multidisciplinaire netwerken waarin politiewijkteams steeds meer functioneren, vooral hbo’ers en universitair geschoolden tegenkomen. Kijk maar naar de huidige maatschappelijke trend: in de zorg, sociaal werk, woningbouw etc. zíjn de medewerkers die uitvoerend werk doen in de wijk allemaal op hbo-niveau of hoger geschoold (wijkverpleegkundigen, jeugdwerkers, woonconsulenten). En ook in gesprekken die ik heb met burgemeesters komt dit naar voren, vandaar dat de regioburgemeesters pleiten voor een ‘wijkagent op hbo-niveau’.”
“Dit betekent dat het beeld dat uitvoerend werk van de politie voor 80 procent op mbo-niveau ligt en dus door mbo-ers wordt gedaan, echt passé is. Ook de politie zal toe moeten naar NLQF 5-niveau (associate degree) als basisopleiding. Met als vervolg dat een flink deel van de medewerkers daarna nog kan doorgroeien naar volwaardig NLQF 6/7 niveau.”
Is het korps wel in staat om goed met hoger opgeleiden om te gaan? Zie bijvoorbeeld hoe politie- en recherchekundigen nog steeds worden bejegend.
“Het klopt en is treurig dat een deel van die hoger opgeleiden nog steeds geen goede plek in het korps heeft. Ook wijkagenten met hbo-niveau passen niet lekker in de wijkteams.”
“Dit ligt aan de nog steeds heersende cultuur waarin de wijze van leidinggeven en dominantie van de mbo-omgeving bepalend zijn. Daardoor aarden deze medewerkers niet in de politiecontext en krijgen ze een eigen plek met eigen taak toebedeeld, waarmee je hen in feite buiten de kern van het werk, de teams en dus de organisatie plaatst. Maar zo werkt dat natuurlijk niet. Het gaat erom dat het niveau van de organisatie als geheel hoger wordt.”
Is er hoop op verandering, dit duurt immers al een aantal jaar?
“Jazeker. De komende tien tot twaalf jaar zal het korps tegen de 50 procent van het personeel moeten vervangen vanwege de grote uitstroom door pensionering en vergrijzing. Dit is een gouden kans om te verjongen en andere opleidingsniveaus binnen te halen. Maar dat vraagt dan wel om opwaardering van functies binnen het LFNP, zeker gezien de groeiende complexiteit van het werk.”
Maak deze bewegingen wel in één keer: plaats hoger opgeleiden in batches in teams, niet met enkelen. Het is algemeen bekend en aanvaard dat hoger opgeleiden niet alleen abstracter kunnen denken, maar ook sneller, effectiever en efficiënter kunnen werken. Michiel Princen laat dat ook helder zien in zijn boek over het recherchewerk. Hoger opgeleiden hebben echt meer analytisch denkvermogen. Zij zijn ook meer geschikt te werken in een organisatie die veel meer nog dan nu genoodzaakt zal zijn tot innoveren. Dat betere denkvermogen is op alle plaatsen nodig in de organisatie, al was het maar om een solider basis te geven aan het fysieke handwerk dat altijd nodig zal blijven binnen de politie. Neem bijvoorbeeld het signaal van Frank Paauw, dat agenten in de noodhulp steeds meer geconfronteerd worden met ‘verwarde personen’. Dan kom je er niet met de geweldinstructie, maar is een basiskennis van de psychiatrie wel nodig.”
“Juist in het GGP-domein zal je hoger opgeleiden in grote groepen moeten laten instromen om te zorgen dat ze ook in het uitvoerende werk op straat worden ingezet. In de ‘frontlijn’ horen ook steeds meer hoger opgeleiden: voor wijkverpleegkundigen en jeugdwerkers geldt dat immers ook, dat zijn ook geen bureaufuncties. Maar tot op heden zeggen de eenheden dat ze die functies en vacatures niet hebben, waardoor de bachelor- en masteropleidingen van de Politieacademie niet tot hun recht komen en de (relatief weinige) afgestudeerde medewerkers niet als beoogd ingezet kunnen worden.” “Die kanteling moet er komen. Het heeft geen zin om hoger opgeleiden druppelsgewijs binnen te halen en te verspreiden binnen de organisatie. Het moet echt gaan om een culturele verandering en om grote aantallen die tegelijk binnenkomen.”
“Met name in het LFNP zal dus een slag gemaakt moeten worden. Het is tot stand gekomen in een tijdperk waarin gesteld werd dat het functiehuis moest bijdragen aan enerzijds bezuinigen (het mocht zeker niet leiden tot een (financieel) opwaartse druk) en anderzijds mocht er geen echt nieuwe werkomgeving gecreëerd worden. Er is maximaal geprobeerd de nieuwe LFNP-functies aan de veelheid van ‘oude’ functies qua inhoud gelijk te houden. Dat was het beeld van 2011. Maar dat is niet de situatie van 2026. Er bestond en bestaat een te eenvoudig beeld van het politiewerk. In de toekomst zullen vele functies binnen de politie complexer zijn, er zal in netwerken moeten worden geopereerd, innovatie zal een bijna permanenten beweging zijn.” “Nu al vragen we vaak meer van mensen dan in hun huidige LFNP staat.
Daarbij is voor elke functie een vereist opleidingsprofiel geschreven. Ook daar is bij het opstellen niet te hoog ingezet, liever mbo-3/4 dan alleen -4. Vergeleken met soortgelijke functies buiten de politie is het vereiste opleidingsniveau nu echt te laag. Ons advies is dat het vereiste functie- en opleidingsniveau wordt verhoogd, want er moet wel een inhaalslag gemaakt worden. De herijking van de beroepsprofielen staat nu voor de deur. Daarin adviseert de POR dat minstens de helft van het korps op termijn NLQF 5-niveau zal moeten hebben.”
“De politie lijdt aan een zelfbeeld van laagopgeleid werk, waarvoor handelingssnelheid, intuïtie, ervaring en daadkracht belangrijker zijn dan opleiding en denkvermogen. Tegelijk bestaat er een beeld van de hoogopgeleide dat die geen gewoon werk kan doen – bijna mythisch, alsof dat een soort geleerde is. Beide beelden zitten de politie heel erg in de weg in de grote stappen die zij nu moet zetten.”
U kwalificeert het politievak als professie. Wat is voor u het verschil tussen professie en beroep?
“Een professie is een beroep met veel voorbehouden handelingen, grote maatschappelijke impact en gevoeligheid, en afbreukrisico’s ten aanzien van de rechtsstaat en de privacy van burgers. Dat vraagt waarborgen vanuit opleidingen, zodat de haar opgedragen taken goed worden uitgevoerd. Zonder diploma’s waaruit blijkt dat je gekwalificeerd c.q. bevoegd bent mag je die handelingen niet uitvoeren. Kijk bijvoorbeeld eens naar de medische en verpleegkundige wereld. Met de juiste diploma’s krijg je een BIG-registratie. En zonder die registratie ben je niet voor specifieke verrichtingen bevoegd.”
“Ook bij politie zijn er tamelijk veel voorbehouden handelingen die bij verkeerd handelen rechtstatelijk gevolgen kunnen hebben. Verkeerde handelingen, fouten in bijvoorbeeld het opsporingsproces kunnen ernstige gevolgen voor personen, organisaties of de samenleving hebben. Zie de vele pv’s en strafdossiers waar wat aan mankeert, zodat zaken niet ‘rondkomen’.”
De Politieacademie is nu onderdeel van het korps. Wat vindt u daarvan?
“De hierdoor hechtere koppeling tussen opleiden en praktijkwerk is mooi. Maar pas op, opleiden is wel een vak, dat onafhankelijk uitgevoerd moet kunnen worden. Gelukkig is er een zbo-vorm blijven bestaan, maar ik had die liever groter gezien. Het korps mag blij zijn dat er een onafhankelijk opleidingsinstituut staat, dat goede opleidingen verzorgt. We hebben in veel andere landen mogen zien hoe de politie daar wordt opgeleid, en telkens constateer ik dan dat we in Nederland ondanks alle kritiek en vragen goede politie hebben, mede dankzij die goede opleidingen.”
Onlangs heeft Peter Klerks in het Tijdschrift voor de Politie een voorstel gedaan om de relatie wetenschap-politie in Nederland te verbeteren. Hij stelt voor een instituut in het leven te roepen dat zich specifiek daarmee zal bezighouden. Dat wat hij noemt ‘gedroomde instituut’ zou ondergebracht kunnen worden bij een van de universiteiten. Wat vindt u van dat voorstel?
“Eerlijk gezegd vind ik dat niet zinnig. De Nederlandse politie doet al heel veel onderzoek, en laat onafhankelijk onderzoek uitvoeren, maar er wordt binnen de politie terecht veel geklaagd over de bruikbaarheid ervan. Ik denk dat het probleem ligt in de systematiek die nu wordt gehanteerd, die is verouderd. Het hele idee van een onderzoeksagenda, van een programma en van uitbesteding van onderzoek is naar mijn idee achterhaald.”
“Ik denk dat het belangrijk is om niet geïsoleerd te praten of over fundamenteel onderzoek, of over toepassing van kennis. Eerdere ervaringen hebben geleerd dat de beste manier om tot innovatie en kennisvernieuwing te komen juist is door netwerken te creëren met hoogwaardige fundamentele onderzoekers, toegepaste onderzoekers en praktijkmensen. Dat laatste is essentieel, je moet bij het onderzoek ook reflective practitioners betrekken.”
“Dat is precies de reden waarom juist binnen de academische ziekenhuizen zo’n vruchtbare situatie ontstaat voor vernieuwend onderzoek en waarom dat hoogwaardige kennis oplevert die ook praktisch relevant is. De onderzoekers die zich daar met fundamentele vragen bezighouden, doen dat dichtbij de klinische praktijk. Dat onderzoek is dan ook van groepen die geïnspireerd worden door de praktijkvragen die ontstaan in de klinische praktijk.” “In de eenheden van de politie vindt al veel praktisch onderzoek plaats, door analisten en stafleden. Echter, er is te weinig contact met de fundamentele onderzoekers. Dat is bij uitstek wat de Politieacademie naar mijn idee moet bieden, een platform om dat soort netwerken, die de praktijkonderzoekers verbinden met het fundamentele onderzoek mogelijk te maken. Ik denk dat dan zo’n apart instituut helemaal niet nodig is. Breng die verschillende partijen in netwerken bijeen en stimuleer dat. In zo’n situatie zou het onderzoek dat vanuit Politie & Wetenschap komt nog steeds door o.a. de universiteiten moeten worden gedaan, maar dan wel ingebed in bredere praktijkgerichte onderzoekslijnen die helpen de vragen van de politie op te lossen.”
Afsluitend, als u nu naar de staat van de politie en het politieonderwijs kijkt, wat ziet u dan?
“Er wordt door de Nederlandse politie ontzettend goed werk geleverd, maar dat is een wonder als je dat vergelijkt met het te lage opleidingsniveau, stevig onder het maatschappelijke gemiddelde. Dit zou vanuit onderwijskundig perspectief eigenlijk helemaal niet moeten kunnen. Dat er vaak toch zulk goed werk wordt verricht, is dankzij een enorme inzet. Je zult daarom van mij geen kwaad woord over de Nederlandse politie horen.”
“Ik heb dus grote bewondering voor wat er nu wordt gedaan, maar hier kan je de komende tien jaar niet verder op bouwen. De mensen die nu zeggen dat het goed gaat en dus wel goed zal blijven gaan, missen daarmee echt de boot.
Let op: ik heb geen kritiek op de politie als ik dit zeg, ik kijk vooral naar de toekomst.”
Prof. dr. Frans Leijnse (1947) heeft een lange en invloedrijke carrière in zowel de wetenschap als de politiek als het onderwijs. Na een start in de wetenschap als socioloog en een positie bij de SER, werd hij in 1984 lid van de Tweede Kamer namens de PvdA. Daarna volgden onder meer professoraten aan de EUR (Bedrijfskunde, 1992-2000), UvA (Sociaal-politieke aspecten van de verzorgingsstaat en overlegeconomie, 2000-2007) en de OU (Onderwijs en arbeidsmarkt, vanaf 2007). Leijnse was voorzitter van de HBO-raad van 1998-2005 en lid van de Eerste Kamer van 2003-2011.
Geef een reactie