Recherchepsychologen baseren hun waarnemingen en interpretaties van een plaats delict op een gedragsperspectief. Dit is van toegevoegde waarde voor het sporenonderzoek en het voorkomen van tunnelvisie, stellen Rosanne de Roo, Madeleine de Gruijter en Christianne de Poot.
Het onderscheiden van relevante en irrelevante sporen op een plaats delict (PD) is vaak erg complex. Een oorzaak hiervan is dat een plaats delict vaak dubbelzinnig is omdat waargenomen sporen meestal op verschillende manieren kunnen worden verklaard. Hierdoor is het moeilijk te bepalen welke sporen delictgerelateerd zijn. Forensisch onderzoekers stellen bij een PD-onderzoek scenario’s op die als leidraad worden gebruikt bij het identificeren en verzamelen van relevante sporen, waarbij ervaring en het eigen referentiekader vaak bepalend is.
De gevormde scenario’s kunnen worden bevestigd of ontkracht op basis van waargenomen sporen. Hoewel onbedoeld, wordt er vaak meer waarde toegekend aan sporen die een scenario bevestigen en worden ontkrachtende sporen eerder als onbelangrijk of onbetrouwbaar beoordeeld. Dit effect staat ook wel bekend als tunnelvisie of (confirmation) bias. Hiermee wordt bedoeld de neiging van mensen om meer aandacht en waarde te hechten aan informatie die eigen ideeën of hypotheses bevestigt, en minder aandacht te besteden aan informatie die eigen ideeën tegenspreekt.Omdat het herkennen en selecteren van relevante en irrelevante sporen zo moeilijk is, is het zaak hier vanuit verschillende wetenschappelijke invalshoeken naar te kijken. Zo kan kennis uit de psychologie over het gedrag van mensen en uit de criminologie over de wijze waarop daders hun misdrijven plegen bijdragen aan een beter begrip van de psychologie achter deze processen.
Menselijk gedrag
Forensische wetenschap en gedragswetenschappen worden vaak gezien als twee verschillende disciplines, maar er is een nieuwe stroming in opkomst die stelt dat de twee disciplines van elkaars kennis en ervaring zouden kunnen leren. Over de hele wereld wordt in het forensisch onderzoek steeds vaker gebruik gemaakt van kennis over menselijk gedrag, die kan helpen bij het vinden, interpreteren en waarderen van sporen op een plaats delict. Als gevolg hiervan is er ook meer directe betrokkenheid van gedragswetenschappers op de plaats delict, zoals van recherchepsychologen.
Recherchepsychologen baseren hun waarnemingen en interpretaties van een plaats delict op een gedragsperspectief. Het effect van de betrokkenheid van deze psychologen bij PD-onderzoeken is echter tot nu toe nog onbekend. Met deze studie is onderzocht of het advies van een recherchepsycholoog van invloed is op het herkennen van afwijkende (gedrags-) patronen en van delict-gerelateerde sporen door een forensisch onderzoeker in een overlijdensonderzoek. Tevens is onderzocht of recherchepsychologen in dit overlijdensonderzoek meer of andere afwijkende (gedrags-) patronen herkennen dan forensisch onderzoekers.
Methode
Om het beslisproces van forensisch onderzoekers tijdens het plaats delict onderzoek te bestuderen is een fictieve plaats delict ontworpen van een dodelijk incident in een woning met daarin verschillende afwijkende gedragspatronen. Dit zijn gedragspatronen die afwijken van gevestigde sociale normen, regels en verwachtingen. De casus is zo ontworpen dat het opmerken van deze afwijkende gedragspatronen de deelnemers naar de ware toedracht van het incident leidt, namelijk moord/doodslag. Als deelnemers deze patronen niet herkennen, kunnen andere aspecten van de casus hen juist naar een andere interpretatie van de casus leiden, zoals bijvoorbeeld zelfmoord.
De PD werd in scène gezet in een woning in Amsterdam en voorts met behulp van het Expert Team Visualisatie & Reconstructie (ETVR) vastgelegd met een 3D-scanner. Voorts konden de deelnemers aan het experiment met behulp van een laptop virtueel door de plaats delict ‘lopen’. De deelnemers kregen ook foto’s van bijvoorbeeld de inhoud van lades en prullenbakken, om een zo compleet mogelijk beeld van de zaak te geven. Om te voorkomen dat de foto’s de deelnemers in een bepaalde richting zouden leiden, werden zowel relevante als irrelevante foto’s toegevoegd.
Deelnemers
Aan dit onderzoek namen 40 forensisch onderzoekers en 14 recherchepsychologen uit het hele land deel. Van de 40 forensisch onderzoekers bevonden zich 21 deelnemers in de experimentele groep. Zij kregen halverwege het experiment extra informatie over de gedragsmatig afwijkende elementen op de PD. De 19 deelnemers in de controlegroep kregen deze informatie niet. Zij kregen enkel algemene forensische informatie.
De 14 recherchepsychologen kregen dezelfde algemene forensische informatie als de forensisch onderzoekers in de controlegroep. Onderzocht werd in hoeverre forensisch rechercheurs en recherchepsychologen in de controlegroep zelf in staat waren de afwijkende gedragspatronen te herkennen (zie afbeelding). De deelnemers werd verteld dat zij tussentijds extra informatie zouden krijgen, maar wisten niets over de aard van de informatie die hen werd verschaft.
Resultaten
De resultaten tonen aan dat de forensisch onderzoekers die informatie over afwijkende gedragspatronen ontvingen meer dadersporen (gelinkt aan de gedragsmatig afwijkende patronen) herkenden en veiligstelden op de virtuele plaats delict, dan de forensisch onderzoekers die deze informatie niet ontvingen. Twee derde deel van alle forensisch onderzoekers kwam, ongeacht de groep waarin zij zaten, na het onderzoek tot de conclusie dat moord/doodslag het meest waarschijnlijke scenario was, hetgeen overeenkwam met de ware toedracht van de zaak. De overige forensisch onderzoekers kozen het alternatieve scenario (zelfmoord) als meest waarschijnlijk scenario.
Het onderzoek toont daarnaast aan dat de deelnemers last hebben van tunnelvisie: ze gebruiken de (gedragsmatige) informatie veel beter wanneer deze overeenkomt met een al bestaande overtuiging dan wanneer dit niet het geval is. Zo gebruikten deelnemers die al dachten dat het meest waarschijnlijke scenario moord/doodslag was de gedragsmatige informatie in hun beslissing, terwijl de deelnemers die dachten dat het meest waarschijnlijke scenario zelfmoord was deze informatie bijna altijd negeerden.
Recherchepsychologen zagen significant meer afwijkende gedragspatronen dan forensisch onderzoekers en selecteerden – op één na – allemaal moord/doodslag als meest waarschijnlijk scenario. De meeste recherchepsychologen bleken echter een gebrek te hebben aan forensische kennis, bijvoorbeeld over de soorten bemonsteringen die kunnen worden genomen.
Conclusie
De resultaten van deze studie laten zien dat forensische en gedragswetenschappelijke expertise elkaar kunnen aanvullen. Door de kennis van beide disciplines te combineren zouden er meer relevante sporen kunnen worden gevonden op PD’s, waardoor het sporenonderzoek dus effectiever wordt. Daarnaast biedt dit onderzoek waardevolle inzichten in het ontstaan van tunnelvisie, die gebruikt kunnen worden om forensisch onderzoekers bewust te maken van het gevaar van tunnelvisie bij hun besluitvorming. Dit was het eerste onderzoek naar de mogelijke toegevoegde waarde van gedragswetenschappelijke kennis op de PD. Vervolgonderzoek is nodig om inzicht te krijgen in de generaliseerbaarheid van deze bevindingen, en de toegevoegde waarde van verschillende wetenschappelijke disciplines op het sporenonderzoek op de PD.
Meer info m.de.gruijter@nfi.nl
Rosanne de Roo heeft onderstaand onderzoek naar de invloed van recherchepsychologen op het plaats delict onderzoek uitgevoerd binnen team plaats delict innovatie (PDI) van het Nederlands Forensisch Instituut. Team PDI heeft dit onderzoek geïnitieerd als onderdeel van haar Research & Development programma dat is gericht op de verdere ontwikkeling van de methode van PD-onderzoek. Het onderzoek is opgezet en uitgevoerd in samenwerking met de Politie en het Lectoraat Forensisch Onderzoek van de Hogeschool van Amsterdam en de Politieacademie.
De onderzoekers willen graag recherchepsychologen Tanya van Neerbos (Eenheid Rotterdam) en Janne Groenink (Eenheid Amsterdam) bedanken voor de hulp bij de opzet van het onderzoek, de ETVR voor de vastlegging van de PD en alle recherchepsychologen en forensisch onderzoekers voor hun deelname.
Rosanne de Roo, MSc is forensisch medewerker bij Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Madeleine de Gruijter, PhD is wetenschappelijk onderzoeker bij het NFI.
Prof. dr. Christianne de Poot is hoogleraar criminalistiek (VU).
Geef een reactie