Ten behoeve van de hoorzitting evaluatie Politiewet 2012 Tweede Kamer, oorspronkelijk gepland op 19 april maar uitgesteld, schreef Bob Hoogenboom deze position paper.
Governance en juridische status: meer checks & balances
Het gezag over de politie is formeel opgedragen aan de burgemeester en de HOvJ. Materieel heeft minister Opstelten een oneigenlijke gezagsrol vervuld. De ‘politisering’ van het politiebeleid kan worden gedempt door aanpassingen van de governance. Het interne toezicht binnen de nationale politie kan worden versterkt – analoog aan corporate governance-modellen – door een RvC (breed samengesteld: voormalige bestuurders/functionarissen rechtshandhaving en bedrijfsleven, wetenschap, maatschappelijke organisaties, cyberspecialisten en accountants). Analoog aan corporate governance-modellen kan een onafhankelijke audit-commissie worden ingesteld onder verantwoordelijkheid van de vz. van de RvC.
De interne governance kan verder worden ontwikkeld door het instellen van een onafhankelijke politie-Ombudsman (met eigen staf en bevoegdheden); versterken van de COR (opleiding, werving/selectie waaronder verjonging) en in positie brengen van vertegenwoordigende lichamen als Next Generation/BlueM-Jong Blauw/ Pharresia om de nieuwe generatie politiemensen een rol te geven in de verdere ontwikkeling van het korps. Instelling van een adviesraad (gelijk de Raad van Nesteliers van de KMar) waarin (voormalige) politici, bestuurders, ceo’s, wetenschappers) vier keer per jaar wordt gevraagd als klankbord te fungeren voor actuele en toekomstige ontwikkelingen.
De interne governance kan versterkt worden door de staf korpsleiding leaner & meaner te maken. Naast minder mensen kan daarbij de stafafdeling binnen het College van procureurs-generaal als voorbeeld dienen: (gepromoveerde) praktijkmensen in een ‘pracademic’ bureau dat de leiding (kritisch) ondersteunt.
De governance van het ministerie kan worden versterkt door de verzelfstandiging van de Inspectie OOV. De governance van de gezagsrol kan worden versterkt door Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) instemmingsrecht te geven ten aanzien van de landelijke prioriteitstelling. En versterking van de positie van de korpschef in de Ministeriële Commissie Veiligheid (instemming LOVP).
De Tweede Kamer kan meer inhoud geven aan zijn controlerende taak door zich te ‘disciplineren’ ten aanzien van bagatel-vragen over operationele incidenten (vaak ingegeven door medialogica) en zich te concentreren op de ministeriële verantwoordelijkheid ten aanzien van het beheer.
Inrichting politieorganisatie: kleinschaliger en anders sturen
De POS-politiefilosofie (kleinschalig, wijk- en buurtgericht, despecialisatie, kennen/gekend worden, benaderbaar etc.) staat onder druk. Dit komt door de schaalvergroting van de basisteams, sluiting van bureaus, herschikking van budget/fte’s in de richting van de informatie- en opsporingstaken en vrijgemaakte capaciteit voor het vreemdelingentoezicht, het stelsel bewaken en beveiligen, terrorisme, veel grote evenementen en langdurige strafrechtelijke onderzoeken naar georganiseerde misdaad. Desondanks wordt blijvend gepraat door (in)direct betrokkenen over de wijkagent als hoeksteen van de politie. De noodhulp is dominant geworden en gaat ten koste van de beschikbaarheid en aanwezigheid van de politie op lokaal niveau.
De verdere inrichting van de nationale politie draait om de politieke (machts-)vraag of het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (en de verschillende geschetste versterkingen van de governance) er toe kan leiden dat het karakter van de Nederlandse politie wel/niet blijvend verandert. Naast het LOVP is de relatieve sterkte van het gezag, die van de eenheidsleidingen en de onderlinge relaties tussen het gezag en de politie op regionaal/lokaal niveau daarbij doorslaggevend.
Het inrichtingsplan en de veranderstrategie van de nationale politie kenmerk(te) zich door sterk top-down-/blauwdruk-denken. Dit sturingsconcept is vrijwel overal in de samenleving losgelaten (netwerk-strategieën, agile, scrumming, bottom-up, medewerkersparticipatie, professionele ruimte etc.) De vorming van de nationale politie is naast een organisatievraagstuk voornamelijk een cultureel vraagstuk. Ook een aangepaste blauwdruk in termen van de bestaande lagen verandert niet dat sprake blijft van verkokering tussen de noodhulp, de wijkzorg, de informatie- en opsporingsorganisatie, bewaken en beveiligen en specialistische geweldsfuncties en de bedrijfsvoering. Dat wordt langzaam minder door dat meer en meer een eenduidige ict-structuur ontstaat, maar dat zal niet genoeg zijn om inhoud te geven aan de culturele droom van de nationale politie: eenheid in denken en doen.
Het is denkbaar dat veel meer culturele samenhang wordt bereikt door het ‘schudden’ van functionarissen middels (inkijk)stages, gezamenlijke opleidingen, HRM-beleid waarin structureel carrièrestappen wordt gestimuleerd over de kokers heen in combinatie met een werving- en selectiebeleid gericht op diversiteit in de brede zin van het woord (HBO/academisch gevormd, zij-instromers uit het bedrijfsleven en het bestuur, informatica/fraude/cyber ervaringen etc.).
Ruimte professioneel oordeel eenheids- en teamchefs: loslaten
Zowel de voorgestelde ideeën over aanpassingen van de governance als bovenstaande ideeën over culturele sturing zijn onlosmakelijk verbonden met de mate waarin budgetruimte wordt vrijgemaakt lager in de organisatie. De POS-politievisie is laagdrempelig, lokaal verankerd, flexibel en inspelend op steeds wisselende noden en problemen op lokaal niveau. Budgetruimte geeft eenheids- en teamchefs de noodzakelijke speling om inhoud te geven aan deze flexibiliteit.
Rol politie in de samenleving: de positioneringsvraag
De politie vervult een wezenlijke functie in de democratische rechtsstaat (orde- en rechtshandhaving, hulpverlening, overheidsmonopolie fysiek geweld), maar is inmiddels aangevuld met een groot aantal publieke (BOA’s, gemeentelijke diensten handhaving) en private veiligheidsorganisaties. Naast de politie als instituut is sprake van politie als proces: er is vrijwel geen politietaak welke niet ook door andere organisaties wordt uitgevoerd (toezicht/handhaving, opsporing, intelligence en zelfs geweld door private military companies). De politie als instituut is door bovengenoemde ontwikkelingen minder zichtbaar en benaderbaar geworden. Dat wordt door meer traditionele denkers binnen politie/justitie, en deels wetenschap betreurd.
Ik ben van een andere school. Politie als instituut raakt steeds meer verweven met politie als proces. Kennen en gekend worden – de hoeksteen van de POS-politievisie – is nog steeds leidend maar komt tot stand door verbindingen met Veiligheidshuizen, RIEC’s, integrale veiligheidsprojecten en uiteenlopende publiek-private samenwerkingsverbanden. Zo worden bijvoorbeeld publieke en private meldkamers verbonden en wordt technologie (sensing) steeds belangrijker. De politie vervult verschillende rollen in de nieuwe samenwerkingsverbanden: partner, stimulator van derden waaronder burgerparticipatie, geweldsmonopolist op de achterhand en als het goed is houden van toezicht op de rechtmatigheid van derden die politie-achtige taken uitvoeren.
Het politieke politievraagstuk ‘beperkt’ zich nog voornamelijk tot de politie als instituut (rapport-Kuijken) doch dit is maatschappelijk veel te beperkt omdat politie als proces sterk in ontwikkeling is. De strategische vragen voor de toekomst zijn a) hoe de nationale politie zich positioneert ten opzichte van de vele honderden ‘politie-organisaties’ en b) hoe de toenemende horizontale samenwerkingsvormen zich verhouden tot bestaande democratische controlemechanismen (detournement de pouvoir, privacy, mensenrechten).
Politieonderwijs en -onderzoek: vernieuwing en onafhankelijkheid
De vervangingsvraag van de grote uitstroom (15.000 functionarissen) in de komende jaren biedt een unieke mogelijkheid om via het onderwijs verder aan kwaliteit van politiemensen te werken. Dit kan door het houden aan afspraken over de instroom; het ontwerpen van versnelde en slimmere leerroutes; forse inspanningen om de ‘digi-bekwaamheid’ te verbeteren; samenwerking met het reguliere onderwijs (hbo/universiteiten) en snel/flexibel kunnen inspelen op praktijkvragen (CTER-problematiek, DSI en persoonsbeveiliging). De inbedding van de Politieacademie in de nationale politie is een feit (personeel), maar vanwege de wettelijke onafhankelijkheid van het onderwijs is de academie ook een zbo. In de governance van de nationale politie/PA is dit kwetsbaar. De PA is daarnaast afhankelijk van de behoeftestelling voor vaktechnisch onderwijs (wat/hoeveel) door de nationale politie, maar zij is daar nog niet in geslaagd. Ook ‘wringt’ het LFNP als keurslijf om hbo/universitair geschoolde docenten aan te trekken.
Een versnelde evaluatie van de inbedding kan meer duidelijkheid bieden in dit governance-onderwerp. In het politieonderzoek kan het onafhankelijkheidsprincipe verder worden ontwikkeld. De afgelopen jaren zijn door de nationale politie, de Politieacademie, het programma Politie en Wetenschap (P&W) en het WODC onderzoeksagenda’s opgesteld welke te sterk disciplinerend werken (beleidsgericht). Het is denkbaar dat 50% van het budget wordt besteed aan vrije onderwerpen. Dit zal innovatie/creativiteit vergroten. Het is denkbaar dat het gehele wetenschappelijk onderzoek (WODC, Politie en Wetenschap) wordt verzelfstandigd en onder het gezag/beheer van een onafhankelijke – breed samengestelde –commissie valt.
– Prof. A.B. Hoogenboom, Nyenrode Business Universiteit
Geef een reactie