Enige tijd geleden verscheen het boek Moraliteit in actie. Het is een boek over sociale voortrekkers – mensen die vaak op onconventionele wijze doen wat moet gebeuren. Zij trekken zich niet zoveel aan van beleid, ze zoeken hun weg tussen de regels door, zij strijden tegen bureaucratiserende overheden en zij doen wat goed is. Zo ontstaan prachtige initiatieven. Het programma Vitale Lokale Samenlevingen ging op zoek naar deze voortrekkers. In het boek worden ze aan de lezer voorgesteld.
Gabriël van den Brink zocht naar de onderliggende dimensies in hun verhalen. Hij vond er vijf. Allereerst zag hij dat deze mensen zich minder laten leiden door rationaliteit en meer door de erkenning van gevoelens. De voortrekkers richten zich niet op overheidsbeleid, ze zijn eerder te typeren als ondernemende burgers. In de derde plaats constateerde hij een sterke oriëntatie op morele waarden in plaats van op juridische regels. Hun kracht ligt niet in machtsuitoefening, ze kenmerken zich door een sterk persoonlijk gezag. En ten slotte, hun aangrijpingspunt ligt niet in een grootschalige aanpak, maar juist in lokale hechting.
Het interessante is dat deze voortrekkers een steeds sterker wordende stroom in de samenleving vertegenwoordigen. Meer en meer mensen trekken zich problemen aan, ze stellen zich niet afhankelijk op van de overheid, ze organiseren zich in fluïde netwerken en ze zoeken creatieve en innovatieve manieren om de problemen te verminderen. Het gebeurt vaak kleinschalig, je kunt er zomaar aan voorbij lopen. Er zijn prachtige voorbeelden van mensen die zich inzetten voor de opvang en inburgering van vluchtelingen. Vrijwilligers zoeken prostituees op om hen te helpen ‘uitstappen’. Voetbalcoaches trainen kansarme kinderen. Er ontstaan bezoekprojecten of computerlessen voor eenzame ouderen. Moeilijke jongeren krijgen kansen bij bijvoorbeeld fietsenmakers. Veel maatschappelijke misstanden krijgen zo op onverwachte wijze positieve aandacht.
Deze ontwikkeling vraagt een andere opstelling van de overheid. Daar waar de overheid eerst vooral initiërend was, zal ze zich veel meer faciliterend op moeten stellen. Ze doet er goed aan om als het ware een voedingsbodem te creëren waarin initiatieven en activiteiten kunnen gedijen. Dat vraagt overigens om enerzijds stimuleren, maar ook om het slechten van barrières. Want dat is een rode draad in de verhalen van sociale initiatieven: de obstakels en de weerstand vanuit de bureaucratie of de tegendraadsheid van beleid. Soms lijkt het alsof de overheid de grootste tegenstander is. Van een participerende overheid is dan geen sprake.
In het veiligheidsdomein zien we deze beweging ook opkomen. Mensen verenigen zich rond veiligheidsvraagstukken. Ze trekken zich de problematiek, vaak in hun eigen wijk, aan en organiseren zich om bij te dragen aan een betere samenleving. Rond de eeuwwisseling zagen we bijvoorbeeld buurtvaders, vaders van veelal Marokkaanse jongeren, die toezicht hielden op straat om overlast te voorkomen. Later kregen we buurtpreventieprojecten en WhatsApp-groepen.
Maar het gaat natuurlijk verder. Burgers laten zich meer en meer spontaan in met politietaken. Het komende congres van ons Tijdschrift, waarover u straks meer leest, gaat hierover. In het oog springend zijn de zoekacties rond vermiste mensen, waar we onlangs ook weer een voorbeeld van zagen. In het zuiden zoeken we naar manieren om bedrijven en mensen bewust te maken van hun kansen om de ondermijnende criminaliteit te voorkomen of te bestrijden. Soms zie je opsporingsactiviteiten door burgers, bijvoorbeeld door camerabeelden op intranet te plaatsen. Ik sprak eens een directeur van een grote fabriek die zei dat hij vechtpartijen tussen medewerkers zelf oploste. Dat ging sneller, de oplossing was meer op maat en voorkwam imagoschade. Bij de vanwege terreurdreiging afgelasting van het concert in de Maassilo lijkt een jongeman een rol te spelen die op internet terroristen opspoort. In bepaalde dorpen vormen zich knokploegen tegen inbrekers. Mooie ontwikkelingen, maar u voelt wel, ergens ligt ook een grens.
Het is een interessante vraag hoe je als politie en als overheid ervoor zorgt dat mensen zich hierin uitgenodigd en gesteund voelen. Hoe krijgen we het voor elkaar, dat de politie of de overheid niet juist blokkades oproept, maar goede initiatieven stimuleert? Dat lijkt wellicht eenvoudig, maar toch is dit een complex vraagstuk. Het kan namelijk ook zomaar fout gaan. OMG’s die hun eigen regels handhaven is een duidelijk voorbeeld. We kennen ook foute voorbeelden van ordediensten en eigenrichting van burgers. Soms is het minder duidelijk. Hoe begrens je zo, dat het middel niet erger wordt dan de kwaal? Doe je dat met regelgeving, zoals er strikte wetten zijn om activiteiten van beveiligingsorganisaties en detectivebureaus te reguleren? Dat kan, maar de kans is dan groot dat mooie initiatieven platgeslagen worden, zeker als die van burgers afkomstig zijn.
De oplossing ligt in een participerende politie. Dat is een politie die aansluit op deze initiatieven. Dat vraagt van de politie – ook nu – dat ze fijnmazig in de samenleving aanwezig is en dat ze weet wat er speelt. Verbinding is ook hier het sleutelwoord. De kern zit ’m erin dat de politie aansluit op de moraliteit in actie. Versterken als het kan, begrenzen als het moet. De toets zit in de vijf dimensies van Gabriël van den Brink. Laten de betrokken mensen zich leiden door oprechte gevoelens? Nemen zij initiatief waar de overheid dat laat liggen? Verdedigen zij met hun optreden bepaalde morele waarden? Is hun handelen niet gestoeld op macht, maar straalt hun optreden gezag uit? Is nabijheid een sleutelwoord?
Mooi dat we zeggen dat de politie, altijd waakzaam en dienstbaar, beschermt, begrenst en bekrachtigt. Zelfs als de samenleving verandert en mensen meer en meer het initiatief naar zich toe trekken, dan geldt dat nog.
Geef een reactie