In ons traditionele systeem van opsporen en berechten ontspringt de grote meerderheid van de criminelen de dans. Hoewel onze strafrechtelijke aanpak hopeloos tekortschiet en onze strategieën allang niet meer aansluiten bij de dynamiek en koers van de buitenwereld, blijven we op dezelfde manier denken en handelen.
Als in een toneelstuk dat nog steeds voldoet aan de klassieke wetten van de opvoering (de democratische verantwoordingsprocessen) maar dat geen relevante problematiek meer aankaart en geen enkele indruk meer maakt. Onze aanpak van criminaliteit zit muurvast. En toch is er reden tot optimisme.
In 1965 werd de Nederlandse politie voor de allereerste keer geconfronteerd met een professionele bankoverval. Recentelijk nam zij het TOR-netwerk Hansa op het darkweb over om een drugsnetwerk op te rollen. Dat de ontwikkelingen die vlucht zouden nemen, werd vijftig jaar geleden natuurlijk niet voorzien. De snelheid waarmee zich tegenwoordig allerhande transities voordoen, maakt het minstens even onvoorspelbaar hoe de criminaliteit en de bestrijding ervan er over nog eens vijftig jaar uitzien.
Dat hoeft geen probleem te zijn, zolang de veiligheidspartners maar over de nodige wendbaarheid beschikken. Echter, de beleidscycli waarin gemeenten, politie en justitie zichzelf en elkaar gijzelen met thematische prioriteiten, werkwijzen en soms zelfs gekwantificeerde inzetten voor meerdere jaren, vormen een grove onderschatting van de beweeglijkheid van de criminele wereld. Hoog tijd dat de veiligheidspartners hun controlewaan inruilen voor een frisse blik naar buiten en gevoel van richting gaan krijgen voor de toekomst.
Innovatieve trends binnen de criminaliteitsbestrijding
We kunnen wel trends ontwaren die een indruk geven hoe de aanpak van criminaliteit zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Ten eerste zien we de laatste decennia steeds meer initiatieven die niet het beëindigen van criminaliteit centraal stellen, maar het anders omgaan met criminaliteit. Want naast verbieden, handhaven en bestrijden, kunnen we ook voorkomen, tegenhouden en in sommige gevallen reguleren. Wat dit laatste betreft heeft de enorme politie-inzet in het opsporen en ontmantelen van hennepplantages (een slordige 6000 per jaar in Nederland) immers nooit geleid tot minder plantages. Het reguleren van de hennepteelt zou daarentegen minder inzet vergen en kan tevens als doel hebben het verdienmodel van de criminele wereld te verstoren.
Een tweede trend is dat de politie ruim baan geeft aan technologie en innovatie, wat niet alleen veelbelovend is, maar ook hard nodig. De afgelopen tien jaar zijn verschillende technologische methodieken in de werkwijzen geïmplementeerd, zoals integrale bevraging, waarmee analisten met één zoekopdracht tegelijk twintig systemen bevragen, het CAS (Criminal Anticipation System), waarmee tijdstippen en locaties van vermogensdelicten voorspeld worden en realtime intelligencecenters die 24/7 de wijkagenten op straat van informatie voorzien. In april van dit jaar zijn medewerkers van de politie zelfs gehuisvest op de Brightlands Smart Services Campus in Heerlen, om samen met wetenschappers, studenten en bedrijven te werken aan de doorontwikkeling van forensic intelligence en predictive policing.
Deze technologische innovatie wordt meer en meer met de derde trend verbonden, te weten burgerparticipatie. Die ontwikkelingen versterken elkaar en gaan daardoor het snelst. Te denken valt aan Buurtwhatsappgroepen, die de actieradius van de aloude buurtpreventiegroepen fors verbreed hebben. Nog dit jaar lanceert de politie verschillende apps waarmee burgers kunnen helpen bij opsporingswerk, zoals Autémon voor het vinden van gestolen auto’s, Samen Zoeken voor vermiste personen en de Inbraak App, een do-it-yourself-onderzoek voor slachtoffers van inbraak.
Een achterhaald systeem
Maar zoals gesteld: ondanks deze veelbelovende trends zitten we grotendeels nog vast in de reflex van het opsporen en veroordelen van criminelen. En dat is vreemd. Toenmalig procureur-generaal Docters van Leeuwen rekende in 2004 al voor dat van de acht miljoen delicten die er jaarlijks in Nederland plaatsvonden, er 250.000 bij het Openbaar Ministerie belandden waarvan uiteindelijk 100.000 zaken voor de rechter kwamen. Met meer dan 95 procent gebeurde toen al niets.
Dertien jaar later laat officier van justitie Greetje Bos (nu wethouder in Breda) in een interview met Pieter Tops en Jan Tromp (Volkskrant, 17 januari 2017) optekenen dat zij haar bevrediging vooral moet halen uit kleine successen. Bos stelt vast dat haar middelen beperkt zijn. Het traditioneel opsporen en berechten van criminelen blijkt een strategie die vooral voor laatstgenoemden goed uitpakt. En daar waar criminele netwerken flexibel zijn, improviseren en opportunistisch samenwerken met andere criminele clusters, zitten overheidspartners muurvast.
Afgezien van de belemmeringen op het vlak van informatiedeling, is er bij Openbaar Ministerie, politie, Belastingdienst en gemeenten per definitie sprake van capaciteitsdruk. Dit leidt tot hard en veel werken en ook tot een scherpe bewaking van taken en verantwoordelijkheden. De sterk hiërarchische aansturing nodigt meer uit tot het kleuren binnen de lijntjes dan tot creatief (samen)werken. Men zoekt oplossingen binnen de afgesproken werkwijze, niet erbuiten. Men werkt met gereserveerde capaciteit en afgesproken beleidsdoelstellingen, hetgeen tussentijds schakelen en afstemming ernstig belemmert. De overheidspartners hebben de sterke neiging om, met het oog op een gewenste efficiencyslag, werkprocessen opnieuw in te richten. Kortom, er is een focus op structuurverandering, niet op cultuur- en gedragsverandering.
Het begin van een transitie
Volgens Ruud Deenen, innovatiemakelaar bij de politie, moet de politie nu écht een open organisatie gaan worden: “Ons huidige organisatiemodel is honderd jaar oud en dat zetten we in de wereld van nu”.
Deenen wijst op een aantal proeftuinen waarbij de politie, bijvoorbeeld bij de aanpak van cybercrime, achteraf mag verantwoorden in plaats van meteen knel te gaan zitten in verantwoordingsmechanismen. “Dat geeft de politie ruimte om te kunnen experimenteren met partners. Een eerste stap om te komen tot een meer open organisatie”, zo stelt hij.
Openheid maakt het ook mogelijk om van andere vakgebieden te leren. Denk aan Peter Sloot en Peter de Kock die het veiligheidsdomein inspireerden met innovaties uit respectievelijk de epidemiologie en de filmwereld. Hoogleraar Computationele Wetenschappen Sloot slaagde erin om een model te ontwikkelen dat de verspreiding van het HIV-virus kon voorspellen. Analoog hieraan lukte het hem om de verspreiding van complexe criminele netwerken te voorspellen, te ontrafelen en nieuwe interventiestrategieën te ontwerpen. Ex-politieman én ex-documentairemaker Peter de Kock ontwierp in 2014 een scenariomodel – onder meer gebaseerd op filmscenario’s – waarmee opsporingsinstanties, op basis van crimineel gedrag uit het verleden, adequaat kunnen anticiperen op crimineel gedrag in de toekomst.
Een pleidooi voor loslaten en improviseren
Maar gaan we het redden met de genoemde initiatieven? Waarschijnlijk niet. En dat hoeft ook niet. We moeten simpelweg erkennen dat de huidige systemen allang niet meer aansluiten bij de dynamiek en koers van de buitenwereld. In onze netwerksamenleving nemen burgers, netwerken en organisaties allerlei initiatieven die niet in de institutionele werkelijkheid passen. Zowel aan de probleem- als aan de oplossingskant van de openbare orde en veiligheid doen zich allerlei ontwikkelingen voor, waar bestaand beleid niet in voorziet.
De hoogste tijd dat de overheid ontwaakt uit zijn illusie van controle en het lef gaat krijgen om een pad te bewandelen zonder exact te weten waar dat eindigt. Maar dat wel doet met ogen open en gericht op alle initiatieven die zich gaandeweg voordoen. Als een muzikant die tijdens een concerten in plaats van braafjes het repertoire af te werken, getuned blijft op wat er zich op het podium en in de zaal afspeelt, om daar zijn muziek steeds weer op af te stemmen. Het devies is op je eigen scherpte vertrouwen in plaats van rond te blijven dolen in je beleidshypnose.
Wat we door onze oogharen heen kunnen zien, markeert het begin van een transitie in de aanpak van criminaliteit. En transities kunnen we niet beleidsmatig afdwingen of managen. Het is vooral zaak om veelbelovende initiatieven -hoe klein ook– op tijd in de gaten te hebben om ze te versterken en te laten groeien.
Transities gaan over de interactie tussen mensen en systemen. De mens heeft de systemen die hem helpen zelf gecreëerd. En op een gegeven moment versterken die mensen en die systemen elkaar niet meer, maar houden ze elkaar gevangen. Dat hebben we steeds meer in de gaten. Nu is het tijd om de systemen op te schudden en opnieuw uit te vinden.
In een uitgebreider artikel zal ik ingaan op de theorie van de transitiedynamiek en de implicaties ervan voor de criminaliteitsbestrijding.
Robert Kuipers MSc (Bestuurskunde, Transitiekunde) werkt aan transities voor mens, wijk en stad. Kuipers is momenteel werkzaam voor RIEC Limburg.
Geef een reactie