Onderzoekers van het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de
Hogeschool Utrecht trokken de buurten van Nederland in. Hoe verwerven wijkagenten informatie bij gewelddadig extremisme onder
jongeren?
De afgelopen jarenricht terrorismebestrijding zich meer op het anticiperen op de dreiging die ervan uitgaat. Vroegsignalering van afwijkend gedrag onder jongeren is daarom een belangrijk onderdeel van de aanpak geworden. Eerstelijns professionals die in de haarvaten van de samenleving hun werk doen, worden aangespoord om radicaliseringsprocessen naar gewelddadig gedrag in een vroeg stadium te signaleren. Een rol die ook is toegewezen aan de wijkagent. Tot op heden is echter weinig bekend over hoe lokale politieagenten deze taak naar eigen inzicht oppakken.
Nederland is één van de voorlopers in het hanteren van een preventiestrategie voor de aanpak van extremisme onder jongeren. Professionals die dagelijks in direct contact staan met burgers, onder wie wijkagenten, zouden hierin een sleutelrol spelen. Het is allereerst belangrijk om te realiseren dat het hier een paradigmaverschuiving betreft: van vervolging (het oplossen en straff en van criminaliteit) naar risicobeheer (het identifi ceren van potentieel gevaarlijke mensen). Vroegsignalering vindt dus plaats in een zogeheten ‘precrime fase’ waarin er feitelijk nog geen sprake is van buitenwettelijk handelen.
Dat levert meteen een dilemma op. Immers, opsporing richt zich in de preventieve fase op gedachtegoed en/of gedragingen die zogezegd ‘anders’ zijn of in ieder geval als ‘niet standaard’ worden beschouwd. Dat is per defi nitie een subjectief oordeel omdat de mate van radicalisme of extremiteit die we iemand toedichten nogal persoonlijk blijkt te zijn (Haidt 2012).1 Realiteit is ook dat deze gedragingen niet strafbaar zijn, tenzij ze zich manifesteren als een gewelddadige intentie, aanzetten tot geweld, of geweld zelf. Wat is dan eigenlijk de juridische norm waaraan je het gedrag moet toetsen? Het risico bestaat dat door de focus op het preventief monitoren van burgers binnen een inlichtingen- en veiligheidskader elke afwijking in gedrag, expressie en uiterlijk aangeduid zou kunnen worden als een potentieel probleem. Dat maakt het beleid meteen ook omstreden.
Onderbuikgevoelens
Vroegsignalering is dus niet een taak die me thodisch uitgevoerd kan worden. Waar het op neer komt is dat we eigenlijk niet goed weten hoe het anti-radicaliseringsbeleid wordt uitgevoerd, laat staan dat we weten of het werkt. Uitgaand van het concept van ‘performativiteit’ (De Graaf en De Graaff 2010)2 – hangt de effectiviteit van de lokale aanpak af van de opvattingen van de personen die het werk moeten doen. Dit betekent dat we ons meer moeten richten op de praktijk.
Dit was de aanleiding tot drie onderzoeken naar de mensen in het veld die verantwoordelijkheid dragen voor de dagelijkse uitvoering; wat is hun perceptie van extremisme? Het onderzoek naar de wijkagent komt voort uit verkennende studies waarin eerstelijns professionals zijn geïnterviewd over hun rol in de vroege detectie van gewelddadig extremisme onder jongeren (Eijkman en Roodnat 2017; Van de Weert en Eijkman 2018/2019)3. Daaruit kwam de vraag voort hoe wijkagenten hun taak bezien. Hieruit kwam – niet geheel onverwacht – naar voren dat wat voor de één afwijkend gedrag is, dat niet vanzelfsprekend ook is voor de ander. Eigen beeldvorming en onderbuikgevoelens van de wijkagent spelen mee waardoor er geen eenduidige manier van toetsen is. Nog belangrijker is de conclusie dat bij de beoordeling of iemand een bedreiging vormt, niet vastgesteld wordt of iemand de bereidheid heeft om geweld te gebruiken. Toch zou dit een graadmeter moeten zijn. De Nederlandse Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) maakte niet voor niets in oktober 2018 bekend dat ze zich zorgen maakt om “het klimaat dat in Nederland ontstaat”. Er is soms een vloeiende overgang van agressieve retoriek naar daadwerkelijke geweldsdaden. De veiligheidsdienst ziet dat mensen die ze volstrekt niet in beeld hadden, razendsnel bereid zijn tot stevige vormen van geweld. Denk bijvoorbeeld aan het met forse kracht bezetten van een boerderij door milieuactivisten; dat is een vorm van extreem gedrag welke de grens van het toelaatbare overschrijdt. Wat ook interessant is, is dat de ideologische achtergrond, eigenlijk niet uitmaakt; of de motivatie nou schuilt in politieke, religieuze, etnische, ecologische of nationalistische overtuigingen, er is sprake van steeds openlijker vreemdelingenhaat, een groeiende fascinatie voor wapens, intolerantie jegens andersdenkenden en wantrouwen naar (overheids)instituties.
Vroege detectie
Welke ideeën moeten wijkagenten dan karakteriseren als ‘activisme’ en wanneer schuilt in gedachtegoed een bedreiging voor de democratie? Binnen de wetenschap wordt uitgebreid onderzoek4 gedaan naar de relaties tussen deze fenomenen, maar er is geen duidelijk verband met daadwerkelijke geweldpleging. Terrorisme- experts5 benadrukken daarom dat het niet gaat om ontspoorde individuen – of radicale personen. Waar we naar op zoek moeten zijn Onderzocht mensen die onze rechtsorde niet accepteren. Makkelijker gezegd dan gedaan want preventieve vroege detectie van extremisme richt zich op afwijkend gedrag en niet op concrete strafbare handelingen. Iemand aanmerken als potentieel risico kan eigenlijk enkel op basis van onderbuikgevoel en dat gaat gepaard met dubbelzinnigheid bij de beoordeling. Bovendien kan de wijkagent moeilijk achter iedere voordeur kijken wat er gaande is, maar kan deze enkel de oren en ogen openhouden op straat. Maar wat als we het fenomeen ‘gewelddadig extremisme’ gaan zien als een vorm van crimineel gedrag, net als andere buitenwettelijke gedragingen, dan is een belangrijk startpunt voor het bepalen of een persoon (of groep) een risico vormt, de wetenschap dat criminaliteit voortkomt uit een specifieke, directe sociale omgeving.6 Dit geldt ook voor gebruik van extreem geweld. Enig verschil is dat er wordt gesproken over het ‘radicale milieu’ in plaats van het criminele milieu.7 Omgevingsen contextuele factoren zijn dan van cruciaal belang voor het herkennen van extremisme.8
Afwijkend gedachtegoed
Dit betekent dat bijvoorbeeld het worden blootgesteld aan groepen of een leefmilieu waarin extremisme kan groeien en bloeien de echte triggerfactor is, en niet zozeer het geloof, de overtuiging of ideologie waar men voor staat. Waar je mee omgaat, raak je door besmet, zeg maar. Om de bereidheid tot geweldpleging te monitoren, zou binnen terrorismebestrijding eveneens meer aandacht moeten worden besteed aan de sociale interactie van de jeugd met zijn of haar omgeving in plaats van incidentgedreven te werk te gaan. Dat is in feite ook waar het gebiedsgebonden politiewerk voor bedoeld is.
Haarvaten
Waar het op uitkomt voor de wijkagent is dat deze alert is op de situatie waarin mensen verkeren en niet zozeer hun gedachtegoed, gedrag of uiterlijk welke gezien kunnen worden als een bedreiging. Dus moet het potentiële risico buiten mensen worden gevonden. De dreiging bestaat als het ware al; deze bevindt zich namelijk in de fysieke omgeving (gemeenschappen, buurten, wijken en sociale systemen) waarin jongeren leven. Deze opvatting is in overeenstemming met een Amerikaans overheidsprogramma genaamd SLATT dat reeds in de jaren negentig is ontwikkeld (vertaling: Staats- en lokale anti-terrorismetraining). De training is later gebruikt door de FBI.9 Opsteller hiervan is een forensisch psycholoog, dr. Randy Borum. Hij omschrijft ‘afwijkend gedachtegoed’ als volgt: “Vanuit sociaalweten schappelijk oogpunt kan het een onbeantwoorde vraag zijn. Vanuit praktisch/operationeel oogpunt ligt de grens bij ideologieën die gewelddadige actie rechtvaardigen of opleggen – met name tegen burgers (om een bredere ‘zaak’ te dienen). Bij wetshandhaving is het namelijk niet onze taak om bij te houden hoe ‘extreem’ iemands wereldbeeld of geloofssysteem zou kunnen zijn. We moeten ons bezighouden met hoe die overtuigingen en wereldbeelden criminele – vooral gewelddadige – acties kunnen faciliteren of veroorzaken.” Dat betekent doordringen in de ‘haarvaten van de samenleving’. Wijkagenten en extremisme Al in 2005 kregen wijkagenten in de beleidsplannen van de toenmalige Nederlandse Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) een belangrijke rol toebedeeld, omdat ze werken in ‘de haarvaten van de samenleving’. Een vergelijkbare rol is de wijkagent toegeschoven in de Nederlandse ‘Aanpak van jeugdcriminaliteit’ (Tweede Kamer der Staten-Generaal 2002): “De politie heeft in de richting van de jeugdzorginstanties een vroegsignalerings- en verwijsfunctie.” De beroepsgroep is daarmee een belangrijke schakel geworden in het verwerven van informatie omtrent extremisme, net zoals hij dat van oorsprong is voor criminaliteit en overlastgevend gedrag. Een oplossing zou dan zijn om de rol van de wijkagent te zien als een onderdeel van de aanpak jeugdcriminaliteit. Dit betekent allereerst ouderwets zicht op de wijk: alert zijn op heersende spanningen in de samenleving en proberen in beeld te krijgen wie bepaalde sentimenten aanwakkeren en wie de volgers zijn. Dat is proactief politieoptreden zoals bij community policing bedoeld is.
1 Haidt, J. (2012). The righteous mind. New York: Paragon.
2 De Graaf, B., & de Graaff, B.G.J. (2010). Bringing politics back in: The introduction of the ‘performative power’ of counterterrorism. Critical Studies on Terrorism, 3(2), 261- 275.
3 Annemarie van de Weert & Quirine A.M. Eijkman (2019), Early detection of extremism? The local security profes- sional on assessment of potential threats posed by youth, Crime, Law and Social Change, 1-17. DOI: 10.1007/ s10611-019-09877-y Annemarie van de Weert & Quirine A.M. Eijkman (2018), Subjectivity in detection of radicalisation and violent ex-tremism: a youth worker’s perspective, Behavioral Sciences of Terrorism and Political Aggression. DOI: 10.1080/19434472.2018.1457069 Eijkman, Q., & Roodnat, J. (2017). Beware of branding someone a terrorist: local professionals on person-specific interventions to counter extremism. Journal for Deradicalization, Spring issue (10), 175-202.
4 Schuurman, B., & Taylor, M. (2018). Reconsidering radicalization: Fanaticism and the link between ideas and violence. Perspectives on Terrorism, 12(1).
5 McCauley, C. R., & Moskalenko, S. (2016). Friction: How conflict radicalizes them and us. Oxford University Press.
6 Marchment, Z., and Gill, P. (2019) “Terrorists Are Just Another Type of Criminal”, in Routledge Handbook of Crime Science. R. Wortley, G. Laycock and N. Tilley (eds.) London: Routledge
7 Malthaner, S., & Waldmann, P. (2014). The radical milieu: Conceptualizing the supportive social en-vironment of terrorist groups. Studies in Conflict & Terrorism, 37(12), 979-998.
8 Clemmow, C., Bouhana, N., & Gill. P. (2019). Analyzing person-exposure patterns in lone-actor ter-rorism: Implications for threat assessment and intelligence gathering. Criminology and Public Policy.
9 Borum, R. (2003). Understanding the terrorist mind-set. FBI L. Enforcement Bull., 72, 7.
Geef een reactie