Het lijkt vanzelfsprekend, maar dat is het niet. De Eenheid Den Haag zette bij wijze van proef bij opsporingsonderzoeken wetenschappelijk opgeleide juristen in. Heeft dit meerwaarde voor de kwaliteit van de dossiers?
De politiële opsporing is in hoge mate een juridische aangelegenheid. De aanleiding is immers een wettelijke overtreding, het doel is het nemen van een juridische beslissing (de vervolgingsbeslissing) en het handelen van de politie is in hoge mate juridisch genormeerd.[1] Zij die leidinggeven aan de opsporing (OM) en zij die beslissen over het eindresultaat (rechter) zijn jurist, evenals zij die als raadsman van de verdachte de verdediging voeren.
Pilot juridisch specialisten
In dat licht lijkt het haast vanzelfsprekend dat de politie bij de opsporing ook juristen inzet. Maar dat is het niet. De politie-eenheid Den Haag (PEDH) is in dit opzicht een uitzondering. In 2017 startte deze eenheid, bij wijze van proef, met de inzet van juristen met een wetenschappelijke opleiding in eigen gelederen.
De inzet van de ‘juridisch specialisten’ (JS’en) is voorlopig beperkt gebleven tot de Teams Grootschalige Opsporing (TGO). In het afgelopen jaar (2019) heeft Crisislab (www.crisislab.nl), op verzoek van de PEDH en in opdracht van het programma Politie & Wetenschap, een verkennend onderzoek gedaan naar het effect en de meerwaarde van deze inzet.
Onderzoeksopzet
Het onderzoek bestond uit een zelfrapportage door de juridisch specialisten, een opinieonderzoek en een nul- en één-meting door middel van een TGO-dossieranalyse.
Uit de zelfrapportage blijkt dat uiteenlopende adviezen werden verstrekt. De kern van de juridische advisering bestaat uit het in kaart brengen van de bewijsbehoefte aan de hand van bewijsmatrices per delict.
Het opinieonderzoek wees uit dat de JS’en door de leidinggevenden, specialisten en andere teamleden bijzonder positief worden beoordeeld, soms zelfs in termen van ‘Een bepalende rol in de bewijsvoering’ en ‘De brug tussen politie en OM’. Respondenten pleitten voor een borging van de functie Juridisch specialist binnen TGO’s en mogelijk ook bij de Districtsrecherche (DR) of bij Veel voorkomende criminaliteit (VVC).
Omdat in zelfrapportage en opinieonderzoek een subjectief element besloten ligt, hebben wij gezocht naar een toetsing waar subjectiviteit nagenoeg geen rol speelt. Om die reden hebben we aan de hand van een aantal objectieve criteria bekeken of het effect en de meerwaarde van de juridische advisering in de desbetreffende TGO-dossiers konden worden afgelezen.
Op zoek naar objectieve criteria
Tijdens ons onderzoek bleken er geen criteria voorhanden te zijn (niet bij de PEDH en niet op landelijk niveau) op basis waarvan wij het effect en de meerwaarde konden bepalen. Het vinden van relevante en bruikbare effectiviteitscriteria werd daarom deel van ons onderzoek.
Aan de hand van een voorverkenning kwamen wij tot de volgende vier effectiviteitscriteria die ieder op zich weer uit een twee of drie subcriteria bestaan):
- Omvang dossier (in termen van dikte dossier en aantal bewijsmiddelen)
- Effectiviteit bewijsvoering (in termen van enerzijds door politie verzamelde en anderzijds door de rechter gebruikte bewijsmiddelen)
- Doelgerichtheid getuigenverklaringen (in termen van primaire en aanvullende verklaringen[2])
- Juridisch relevante verhoorvragen (in termen van bestanddelen, betrouwbaarheid en bewijskracht).
Er zou sprake zijn van een meerwaarde wanneer zou blijken dat na de start van de juridische advisering:
- de omvang van het onderzoek afneemt (dikte dossier kleiner en minder bewijsmiddelen),
- de effectiviteit van de bewijsvoering toeneemt (kleiner verschil tussen aantal verzamelde en door de rechter gebruikte bewijsmiddelen),
- de getuigenverklaring doelgerichter is (minder primaire en meer aanvullende verklaringen) en
- de verhoorvragen juridisch relevanter zijn (meer vragen over bestanddelen, betrouwbaarheid en bewijskracht).
Dossieranalyse door nul- en één-meting
Voor zowel de nul- als de éénmeting zijn wij in de dossiers op zoek gegaan naar de vier criteria en hebben we gekeken of en hoe deze ten opzichte van elkaar veranderden. Wij baseerden ons op vijftien dossiers, acht voor de nulmeting (vóór 2017) en zeven voor de éénmeting (vanaf 2017). Door het beperkte aantal moet de uitkomst van het onderzoek daarom als indicatief worden beschouwd.
Uitkomsten
Criterium 1: In de éénmeting bleek de gemiddelde omvang van het dossier en het aantal bewijsmiddelen te zijn toegenomen. Gelet op onze ‘definitie’ van meerwaarde is dit dus te beschouwen als een negatief effect, dat overigens overeenkomt met de zelfrapportage, waaruit blijkt dat de JS kennelijk meer gericht is op zorgvuldigheid dan op efficiëntie.
Uit de analyse blijkt wel een positief effect waar te nemen, gemeten aan de andere drie criteria:
Criterium 2: Het aantal door de rechter gebruikte bewijsmiddelen is verhoudingsgewijs dichter komen te liggen bij het aantal verzamelde bewijsmiddelen. Hieruit kan blijken dat het accent op zorgvuldigheid hier toch de effectiviteit dient.
Criterium 3: Het aantal primaire getuigenverklaringen bleek lager en het aantal aanvullende verklaringen hoger.
Criterium 4: Ten slotte bleken na binnenkomst van de JS’en de verhoorvragen aan juridische relevantie toe te nemen. Er werden vooral meer vragen gesteld om na te gaan of het handelen van de verdachte voldeed aan de bestanddelen van de desbetreffende wettelijke delictsomschrijving.
De rapportage is te downloaden via https://crisislab.nl/juridische-advisering-bij-de-opsporing/
[1] Vooral in wetgeving en jurisprudentie.
[2] Onder primaire getuigenverklaringen verstaan we verklaringen over waargenomen feiten, direct voorafgaand, tijdens of direct na de uitvoering van het strafbare feit. Hiervan werd onderkend dat de neiging bij de politie bestaat om er ‘zoveel mogelijk’ van op te nemen terwijl de waarde van extra primaire getuigenverklaringen snel afneemt. Aanvullende verklaringen, zoals verklaringen over de persoon en de leefwijze van de verdachte, voegen dan meer toe.
Geef een reactie