Zoek in het onderzoek van emeritus-hoogleraar Jan Terpstra niet naar aanbevelingen. Liever geeft hij met zijn empirische onderzoek prikkels voor een debat, vertelt hij aan Marcel Bruinsma en Hans de Vries. “Geen politie-politiek: blijf als wetenschapper bij jouw deskundigheid.”
Jan Terpstra is professor, doctor en ingenieur. Dat laatste alleen omdat hij aan de hogeschool Wageningen is afgestudeerd in de sociologie. Maar boven alles is hij onderzoeker. De meer dan vierhonderd publicaties van zijn hand hebben vooral betrekking op het functioneren van de politie, de zorg voor maatschappelijke veiligheid, het veiligheidsbeleid en justitie.
Officieel is Terpstra per januari 2020 met emeritaat, maar met nog zoveel ideeën en klussen op de plank is er nog geen tijd om op z’n lauweren te gaan rusten. Van 2014 tot 2019 was Terpstra redactielid van het Tijdschrift voor de Politie, waar hij zich onderscheidde door zijn betrokken maar kritische benadering.
Wat was jouw rol als onderzoeker van (het functioneren van) de politie?
“Het uitvoeren van goed onderzoek is mijn drive, de basis van mijn onderzoek in de afgelopen 42 jaar was empirisch. Zelf omschrijf ik mezelf wel eens als een hardcore empirist. Mijn fascinatie voor wetenschappelijk onderzoek begon als student sociologie, het ging toen vooral om onderzoek naar maatschappelijke achterstandssituaties en later ook naar jeugd in problematische (thuis)situaties. Pas langzamerhand zijn daar de politie en de veiligheidszorg bijgekomen, omdat die vaak een rol speelden in de onderzoeken die ik deed.
Nadat ik eind 1999 bij het Internationaal Politie- Instituut van de universiteit Twente (IPIT) ging werken (onder anderen bij Cees van de Vijver en Guus Meershoek) verschoof de focus naar de politie. Ik denk dat je nog altijd aan mijn werk kunt merken dat mijn oer-belangstelling uitgaat naar maatschappelijke achterstandsituaties, probleemwijken en hoe allerlei frontlijn-mensen proberen iets aan vaak heel urgente problematiek te doen.
Ik ben niet alleen empirisch onderzoeker, ik vind het ook belangrijk om daar een duidelijk wetenschappelijk en theoretisch kader bij te leveren. Ik denk dat ik daarvoor ook wel afwijk van andere Nederlandse politieonderzoekers, die zijn naar mijn mening vaak alleen praktisch en concreet zijn.”
Waarom vind je het zo belangrijk om zelf empirisch onderzoek te doen?
“Het is mijn stellige overtuiging en dus voor mij heel belangrijk dat ik er zelf bij ben. Laat je het veldwerk over aan anderen dan verwaarloos je het binnenhalen van je onderzoeksresultaten. Met alle respect voor het werk van andere wetenschappers, wil ik de context in een wijk zelf voelen, ervaren en ruiken. Snappen hoe daar werkelijk wordt gedacht en gewerkt. Dat kan en wil ik niet achter een bureau verzinnen. Zo liep ik in de politieorganisatie wekenlang mee om te snappen hoe wijkagenten hun werk doen. In een achterstandswijk heb ik vijftien maanden, quasi-vermomd als jongerenwerker, onderzoek gedaan om te begrijpen wat de onderlinge verhoudingen waren in die wijk. Hoe is het criminele leefpatroon in die wijk, want dat was er gewoon, overging van generatie op generatie. Dat begrijp je pas als je lang in die situatie rondhangt, met mensen zelf hebt gesproken en thuis bent geweest.
Ook toen er spanningen ontstonden en de politie mij adviseerde niet meer alleen de wijk in te gaan, bleef ik daar actief. Want juist toen was het boeiend om te ervaren waarom die spanningen er waren en hoe men daarmee omging in die wijk. Ik vind onderzoek eigenlijk alleen maar interessant als ik daarmee als wetenschapper, vanuit dit soort empirisch onderzoek, een bijdrage kan leveren aan het maatschappelijke debat over de werkelijkheid van de onderzochte fenomenen.”
Je staat erom bekend dat je weinig aanbevelingen doet. Waarom is dat?
“Ik denk dat aanbevelingen vrij armoedige elementen zijn die je uit je onderzoek destilleert. Het gaat mij er om een bijdrage te leveren aan het denken over het vak, over een fenomeen, over wat is ervaren in het onderzoek. Discussie uitlokken is wat ik wil, niet goedkope aanbevelingen doen die door geldgebrek of wat dan ook niet overgenomen kunnen worden en betrekkelijk snel ergens in een la verdwijnen. Ik denk dat het beter is om de discussie aan te gaan en de voor- en nadelen te laten zien. Mensen pikken het dan veel gemakkelijker op en het onderzoek heeft zo een veel grotere impact. Het is niet dat ik geen bouwstenen wil leveren voor de professie en de organisatie, dat ik geen richting wil geven om het anders te doen. Ik geef die prikkels wel, maar niet in de vorm van aanbevelingen.”
Kun je daar een voorbeeld van noemen?
“Mijn onderzoek naar de werking van de basisteams in de nationale politie uit 2016. Dat was een buitengewoon gevoelig onderwerp. Juist omdat ik niet op het dwaalspoor ben beland van concrete aanbevelingen heeft het onderzoek impact gehad. Ik heb niet gezegd dat de politie moet stoppen met die basisteams, of dat je meer teamchefs moet hebben of een andere structuur. Ik heb geprobeerd de organisatie een spiegel voor te houden zonder te vertellen hoe het beter zou moeten.
Ik denk dat Gery Veldhuis, de toenmalige portefeuillehouder, er een belangrijke rol in heeft gespeeld dat het onderzoek zo positief is geland. De boodschap was namelijk helemaal niet zo leuk voor de organisatie. Het rapport kwam op het moment dat de herijkingsnota uitgekomen was en de politie overging van de eerste naar de tweede korpschef. Beide gebeurtenissen creëerden een andere sfeer en er ontstond langzamerhand ook meer ruimte. Ik denk dat het onderzoek heeft meegespeeld dat er meer ruimte kwam. En dat komt ook nog omdat er niet met het vingertje gewezen werd naar wie iets fout heeft gedaan. Want in alle bescheidenheid, wie ben ik? Politieorganisaties leiden of herstructuren is immers niet mijn vak. Ik probeer door mijn onderzoek te laten zien wat er gaande is en dan is het aan de betreffende deskundigen in de organisatie daarmee wat te doen. Ik realiseer me dat ik met deze insteek wel eens afwijk van wat andere onderzoekers doen. Ik vind dus dat andere politieonderzoekers te vaak op de stoel van de politie gaan zitten en te veel aan politie-politiek doen.”
Wat bedoel je met politie-politiek?
“Er zijn wetenschappers geweest die de afgelopen jaren uitgesproken ideeën hadden, en deze veelvuldig hebben geventileerd, over bijvoorbeeld het vervangen van het gebiedsgebonden politiewerk door rechercheurs. Dat kun je op basis van je onderzoek helemaal niet beargumenteren. Je moet vasthouden aan jouw rol en aan jouw deskundigheid.”
Terugkijkend, op welke publicatie ben je het meest trots?
“Da’s een lastige vraag. Ik heb ruim driehonderd publicaties en onderzoeken op mijn naam staan, het exacte aantal weet ik niet. Waaronder heel verschillende soorten publicaties die ik wel aardig vind. Mijn onderzoek van vijftien maanden in een achterstandswijk, dat verwoord is in een aantal artikelen. Een van die artikelen heette ‘Families, piraten en beunen’. Ik ben erg trots dat ik daarvoor toen de Nederlandse sociologenprijs heb gewonnen.
Mijn onderzoek uit 2008 naar het functioneren van de wijkagenten, waarin ik in beeld bracht wat hun dagelijks werk nu feitelijk was. Een omvangrijk en diepgaand onderzoek. Mensen die willen weten hoe wijkagenten werken, kunnen van dat onderzoek veel opsteken. Het bijzondere hiervan is dat ik het tien jaar later opnieuw heb gedaan. Tot mijn verbazing bleek dat er erg weinig veranderd was in hun werk. Er was wel een nieuw jargon ontstaan, er stond een nieuwe organisatie en het beleid was anders, maar dat werkte niet door in het werk van de wijkagent. Ondanks alle vernieuwingen in die tien jaar, de reorganisatie naar nationale politie, de modernisering en professionalisering van het onderwijs etc. Dan vraag ik me wel eens af waaruit het lerend vermogen van de politie bestaat.”
Jij vertrekt nu als hoogleraar aan de universiteit Nijmegen. Wie neemt daar het stokje van jou over?
“Dat is anders gelopen dan ik zelf gewild had. Doel van deze leerstoel was het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek naar en onderwijs over politie, veiligheidszorg, en het openbaar ministerie. Ik had gehoopt dat dit inhoudelijk voortgezet zou worden. De universiteit heeft anders beslist, een goed voorbeeld van ontoegankelijke universitaire besluitvorming. Het geschetste profiel was een voortzetting van het bestaande profiel maar de benoemingscommissie, waarin geen inhoudelijk deskundigen zitten, heeft een ander besluit genomen. Ergo, ze hebben dus ergens over besloten waar ze geen verstand van hebben.”
Wat betekent dat voor het politie onderzoek in Nederland?
“Opnieuw is er sprake van discontinuïteit. Het vreemde is, meerdere universiteiten in Nederland hebben door de jaren heen wel initiatieven genomen, maar elke keer kwam er een vroegtijdig einde aan. Het continueren van goede initiatieven is kennelijk steeds een bottleneck. Een ding valt echt op: politieonderzoek is te gefragmenteerd. Er wordt op heel veel plaatsen onderzoek gedaan, maar vaak inhoudelijk beperkt qua omvang en kwalitatief (naar mijn norm) vaak onder de maat.”
Wat zou er gedaan moeten worden om het politieonderzoek in Nederland weer op de kaart te krijgen?
“Deze discussie speelt ook op dit moment. Er zou een actief netwerk van universiteiten en hogescholen gevormd moeten worden dat zich bezig blijft houden met dit domein, met klein budget van universiteiten en misschien het nationale korps. Met wat gelijkgestemden denken we daar nu over na. Zoals dit bijvoorbeeld in Schotland langzamerhand is ontstaan, waar het al elf jaar draait. Het zou mooi zijn dat als idee wat verder is uitgewerkt, het korps dat netwerk ook gaat supporten. Er ligt nu een inventarisatie van collega-onderzoeker Piet van Reenen over allerlei onderzoeken op dit domein. Waarvan ikzelf denk dat 80 procent helemaal geen onderzoek is. Hij noemt het wel onderzoek, maar de kwaliteit van het onderzoek is het grote probleem.”
Hoe kijk je naar de rol van de politie in dit coronatijdperk? Is het de taak van de politie om te handhaven op de naleving van coronamaatregelen?
“Ik vind het bij uitstek een taak van de politie de coronamaatregelen te handhaven. Het gaat hier om de maatschappelijke orde, om maatschappelijke vrede, om de norm te handhaven, om goed uit te leggen waarom gehandhaafd moet worden. De politie is er niet alleen om op te sporen, haar taak is ook bij uitstek ‘policing the community’ en dat is een heel brede taak. Dit als een soort tegenwicht tegen werken met cijfers, hard optreden tegen criminaliteit. Aanspreken, uitleggen, laten zien hoe je handhaving moet doen. Vakmanschap tonen. In Nederland zijn (medio mei 2020) ruim 15 duizend boetes uitgedeeld, in Frankrijk al rond de 1.5 miljoen. Dit is een verschil in politiestijl, dit verklaart ook waarom de Franse politie niets wil hebben van ‘community policing’.
Daarom ben ik gestart met een onderzoek naar ‘Policing the corona crisis’ in Frankrijk en in Nederland. Hoe de politie omgaat met corona, welke culturele verschillen in de landen te onderkennen zijn hoe de politie wordt aangestuurd en werkt. Het handhaven van de orde, het bevestigen van normen, waarden en het beschermen van kwetsbaren is de kern van het politiewerk.”
Hoe kijk je nu naar de organisatie van het korps?
“Ik vond en vind dat de vorming naar een na tionaal korps te snel ging en te veel omvatte: én de organisatie, én de structuur, én het beheer… We hebben laten zien dat de structuur van de grote wijkteams en afstand naar het bevoegd gezag nog steeds niet goed is. Ik heb nog steeds dezelfde mening als in 2012: dit is te veel. Het probleem zat in het beheer van de politie. Dan had je daar mee moeten beginnen. En dan stap voor stap verder gaan.
Als je kijkt naar het gebiedsgebonden politiewerk in de wijken dan denk ik dat het een werkwijze is die niet zo goed in deze structuur past. Dat vind ik niet alleen bestuurlijk zo, maar ook qua werk. Het idee van de abstracte politie waar we nog steeds mee bezig zijn, geeft in essentie aan wat het probleem is. De relaties tussen de collega’s zijn te anoniem geworden, maar dat is ook extern het geval, met partners en burgers. Het is te afstandelijk geworden, te veel gestuurd door systeeminformatie. Met big data en algoritmen kan je wel analyses maken wat er zou moeten gebeuren, maar hoe reageert een streetwise diender hierop? Er zijn dan twee risico’s: of men laat het liggen, of deze hulpmiddelen gaan hun eigen leven leiden en raken losgezongen van de werkelijkheid.”
Laatste vraag: hoe kijk je terug op je tijd bij het Tijdschrift?
“Ik vond dit een leuke en vooral ook leerzame tijd. Wel heb ik altijd gevoeld dat ik als onderzoeker buiten het korps stond. Dat was op zich ook wel goed, het maakte dat ik kritisch kon blijven.
Ik vind de belangrijkste functie van het Tijdschrift dat het een brug vormt tussen wetenschap en onderzoek versus het politieveld. Persoonlijk vind ik het jammer dat veel onderzoek niet vertaald wordt naar het Tijdschrift. En dat er meer en meer aandacht gegeven wordt aan meningen.
Het Tijdschrift heeft een draai gemaakt, meer toegankelijk, meer foto’s, korte rubrieken en vooral opinies. Het is een beetje een meningenblad geworden. Het gaat mij erom: is die mening wel onderbouwd met goede onderzoeken? En dat er flink gesneden is in de lengte van artikelen reduceert wetenschappelijke onderzoeken soms tot een column. Maar misschien schat ik het een beetje te somber.”
Geef een reactie