Door het Kwaliteitsnetwerk Biometrie-Gelaat is geconstateerd dat er de laatste jaren een aanzienlijke terugloop is ontstaan in het aanbod van meerluikfoto’s van verdachten. Ten opzichte van 2007 is het aanbod in 2017 met ruim 21.000 foto’s gedaald, een terugloop van maar liefst 51%. Dit geeft beperkingen bij de (latere) identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden. Dat het ook schadelijke consequenties heeft voor de opsporing laat zich raden.
Belang van meerluikfoto’s
Voor het vaststellen van de identiteit van verdachten in de strafrechtketen door alle betrokkenen en/of automatische gelaatsherkenning is het van belang om op verdachtenfoto’s zoveel mogelijk herkenningspunten (cues) van het gezicht aan te bieden.
Dat wordt bereikt door niet alleen een frontale foto van het gezicht van een verdachte te maken, maar ook foto’s vanuit verschillende hoeken, minimaal een tweeluikfoto: een foto waarop links het vooraanzicht van het gezicht van de verdachte is afgebeeld en rechts de linkerzijde onder een
hoek van 45o. Tweeluikfoto (figurant)
Misverstand
Een belangrijke reden van de enorme terugloop van het aanbod is het feit dat er door leidinggevenden vaak wordt gedacht dat meerluikfoto’s slechts mogen worden gemaakt in belang van het betreffende onderzoek op bevel van de (hulp)officier van justitie. In het verleden was dat zo. Het viel toen nog onder de artikelen 61a t/m 62a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het maken van foto’s van het gezicht van verdachten valt inmiddels al acht jaar onder artikel 55c Sv.
WIVVG
De mogelijkheid om gezichtsfoto’s van de verdachte te maken, te verwerken en te gebruiken voor identificatie- en opsporingsdoeleinden is per 1 oktober 2010 aanzienlijk verruimd door invoering van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (WIVVG) en het daarbij behorende Protocol identiteitsvaststelling (strafrechtketen). De doelen van deze wet zijn het vaststellen of verifiëren van de identiteit van verdachten en veroordeelden, het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van een lijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet op de lijkbezorging. Zie ook MvT WIVVG.
Plicht tot het maken van gezichtsfoto’s
Artikel 55c lid 2 Sv schrijft voor dat politieambtenaren met algemene opsporingsbevoegdheid en een groep politie-BOA’s ter identificatie een of meer foto’s (en vingerafdrukken) moeten maken van iedere verdachte die is aangehouden en/of wordt verhoord voor een misdrijf waarop voorlopige hechtenis is toegestaan. Het is dus geen bevoegdheid maar een verplichting en het moet elke keer opnieuw.
Artikel 55c lid 3 Sv schrijft voor dat de officier of hulpofficier van justitie een bevel moet geven om foto’s (en vingerafdrukken) te maken van iedere andere verdachte wanneer aan zijn identiteit wordt getwijfeld.
In het Protocol WIVVG (pagina’s 4, 7 en 24 en voetnoot 17, versie 2013) is aangegeven dat het een of meer foto’s moeten zijn waarop het gelaat van de verdachte in zijn geheel zichtbaar is. Er mogen dus geen delen en details van het gezicht ontbreken door het dragen van attributen zoals brillen, petjes, hoody’s, capuchons, hoofddoeken, (grotere) piercings enzovoort. Draagt de verdachte vaak een bril of hoofdbedekking, dan verdient het de voorkeur om ook gezichtsfoto’s te maken waarop hij of zij die attributen draagt.
Begrip ‘ter identificatie’
Het maken van foto’s ‘ter identificatie’ is een ruim begrip. De foto’s dienen niet alleen voor het vaststellen van de identiteit van de verdachte in de eerste fase van het strafproces (de aanhouding of het verhoor), maar ook voor verificatie van de identiteit in het verdere verloop van het proces, bijvoorbeeld bij de terechtzitting of nog later bij de tenuitvoerlegging van een opgelegde straf of maatregel. De beschikbaarheid van zo recent mogelijke foto’s met zoveel mogelijk informatie van meerdere zijden van het gezicht is dus van belang om later de identiteit van de verdachte of veroordeelde goed te kunnen vaststellen.
Opslag van de foto’s
De gemaakte foto’s worden opgeslagen in de strafrechtsketendatabank (SKDB), de Centrale Automatische TeChnologie voor Herkenning van personen (CATCH, zie kader Gelaatsvergelijking onder) en/of in de Fotoconfrontatiemodule (FCM).
Opsporingsbelang
De in de genoemde systemen opgeslagen foto’s kunnen zonder beperkingen worden gebruikt ten behoeve van opsporingsonderzoeken. Artikel 55c lid 4 Sv biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid om de ter identificatie gemaakte foto’s te gebruiken voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten. Meerluikfoto’s zijn zeer geschikt om te worden gebruikt voor bijvoorbeeld een fotoconfrontatie, opsporingscommunicatie of het informeren van een observatie- of arrestatieteam. De foto’s kunnen ook dienen om door middel van gelaatsvergelijking de identiteit te achterhalen van onbekende daders van wie het gezicht op camerabeelden is vastgelegd (zie het kader aan het slot van dit artikel).
Brancherichtlijn gelaatsfotografie
De politie heeft een brancherichtlijn gelaatsfotografie. Daarin zijn de technische normen voorgeschreven voor alle situaties waarin gezichtsfoto’s van verdachten (en vreemdelingen) worden gemaakt, ongeacht op welke rechtsgrond of met welke apparatuur ze zijn gemaakt. De brancherichtlijn heeft het bedrijfsidentificatienummer BIN001159 en is gepubliceerd in Kompol.
Uitvoeringsproblemen
Een praktisch probleem is dat met de ID-zuil uitsluitend frontale foto’s van het gezicht kunnen worden gemaakt. Daardoor moeten verdachten buiten het intakeproces om naar een andere (verre) plaats binnen de eenheid worden vervoerd om meerluikfoto’s te kunnen maken. Dat veroorzaakt lastenverzwaring, vervoerskosten, vluchtgevaar en ongemak voor de verdachte. Genoeg redenen haast te maken met het mogelijk maken om in het intakeproces met de ID-zuil tweeluik, drieluikfoto’s of 3D-foto’s te kunnen maken.
Maken van niet-gezichtsfoto’s
Het maken van andere foto’s dan van het gezicht van de verdachte, zoals foto’s van zijn postuur, kleding en foto’s van littekens, huidvlekken en huidversieringen op andere lichaamsdelen, valt onder de werking van de artikelen 61a t/m 62a Sv en de artikelen 2 en 4 van het Besluit toepassing maatregelen in belang van het onderzoek, Stb. 2002, 46, (Btmbo). Dit betekent dat er sprake moet zijn van een verdachte die voor onderzoek wordt opgehouden in verband met een strafbaar feit waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is, of die in verzekering is gesteld of in voorlopige hechtenis is genomen én dat er een bevel moet zijn afgegeven door de officier van justitie of, indien die niet bereikbaar is, door de hulpofficier van justitie die de ophouding of inverzekeringstelling heeft gelast.
De foto’s moeten worden gemaakt door een door de korpschef aangewezen deskundige en de (hulp)officier die het bevel heeft gegeven kan aanwijzingen geven voor de uitvoering ervan (artikelen 2 en 4 Btmbo). Voor het maken van dergelijke foto’s bestaat er geen brancherichtlijn met technische normen: het is te casusspecifiek.
Resumé
Het is niet alleen verplicht, maar ook in het belang van de directe en latere identiteitsvaststelling, om van verdachten die zijn aangehouden en/of zijn verhoord ter zake VH-feiten, standaard gezichtsfoto’s te maken en op te slaan in de SKDB, CATCH en/of FCM. Hetzelfde geldt voor verdachten van niet VH-feiten bij wie aan de identiteit wordt getwijfeld. In dat geval heeft de officier of hulpofficier van justitie de plicht om er een bevel toe te geven. Wanneer die foto’s eenmaal zijn gemaakt, mogen ze ook worden gebruikt voor opsporingsdoeleinden (art. 55c lid 4 Sv).
[toggle title=”Gelaatsvergelijking” load=”show”]CATCH beschikt over twee databases: de database van gelaatsafbeeldingen van verdachten en veroordeelden en de database van vreemdelingen. Hierin zijn dezelfde verdachtenfoto’s en vreemdelingenfoto’s opgeslagen als in de SKDB, FCM en BVV.
Met de input van een zo frontaal mogelijke afbeelding van een gezicht (bijvoorbeeld een videoframe van een bewakingscamera) wordt in CATCH op biometrische kenmerken automatisch gezocht naar gelijkende foto’s van personen die in de databases zijn opgeslagen. Het systeem genereert een referentielijst waarop de foto’s van de personen bovenaan staan die technisch het meest op de aangeboden foto lijken. Een expert bepaalt of er een mogelijke match is. Het wordt het ‘1 op N onderzoek’ genoemd.
Volgt er een match, dan start het volgende proces. Hierin bepalen twee andere experts aan de hand van het camerabeeld en de gevonden referentiefoto of een herkenning kan worden geconcludeerd; het zogenaamde 1 op 1 onderzoek. Dit vindt ook plaats als een mogelijke verdachte al bekend is en zijn verdachtenfoto kan worden vergeleken met de camerabeelden. Omdat op camerabeelden vaak geen volledig frontale foto’s voorkomen, maar wel de zijkant of een bepaalde hoek van het gezicht van de dader, is het van belang om over meerluikfoto’s te beschikken. Pas dan kan goed onderzoek worden gedaan om zo tot een verantwoorde conclusie te komen.
Gelaatsvergelijking wordt uitgevoerd door de afdeling Forensisch Biometrie Onderzoek (FBO) van de Landelijke Eenheid. Zie voor meer informatie: http://intranet.politie.local/downloads/0000/factsheet-gelaatsvergelijking-lfsc-fbo.html.
[/toggle]
Geef een reactie