Bij de politie bestaat een ingewikkelde verhouding tussen kennis en praktijk, constateert promovendusTeun Meurs. Hoger opgeleiden zouden hier verandering in moeten brengen, maar dreigen te verdwalen tussen de linies van het veiligheidsveld. Hoe gaan zij daarmee om?
Om het hoofd te bieden aan de complexe vraagstukken in de samenleving probeert de politie zich – net als andere publieke organisaties – te ontwikkelen naar een ‘kennisintensieve’ organisatie. Deze ontwikkeling blijkt onder meer uit de nadruk op de doorwerking van kennis uit onderzoek en het werven en scholen van hoger op geleide agenten, oftewel ‘kenniswerkers’. Mijn proefschrift richt zich op deze kenniswerkers en bestudeert hen, vanuit bestuurskundig perspectief, als nieuw type (politie) professional.
Verbindende opdracht
Visies op hedendaagse professionaliteit zijn doorspekt met termen die verwijzen naar verbinding. De Onderwijsraad (2014) pleit voor ‘meer innovatieve professionals’, de Politieacademie spreekt over het combineren van sciencewise en streetwise handelen (Bangma, 2014) en in het hbo speelt ‘onderzoekend vermogen’ van studenten een dominante rol. Het Strategisch Kompas (2015) onderscheidt de verbinding met web, wijk en wereld en de samenwerking met andere partijen als pijlers van ‘de politie van overmorgen’. Wat deze opvattingen bindt is het toekomstbeeld van een veelzijdige professional die de beroepsuitoefening moet verbinden met kennis van buiten. Op basis van deze opvattingen staat in mijn onderzoek de volgende vraag centraal: welke ‘verbindende vermogens’ ondersteunen politieprofessionals bij het realiseren van kennisintensief politiewerk en hoe worden deze ontwikkeld? Deze vraag beantwoord ik op basis van een interventionistische onderzoeksmethode (zie kader).
Uit het onderzoek blijkt bovenal dat de verbindende opdracht van kenniswerkers ingrijpender is dan het ontwikkelen van een open blik of innovatieve houding. Hun verbindende opdracht wordt bemoeilijkt door gangbare opvattingen over professionaliteit die juist uitgaan van afbakening en afscherming. In dit artikel ga ik in op de botsing die dit in de teams teweegbrengt en drie terugkerende spanningen die hiervan het gevolg zijn. Ook doe ik een voorstel voor een handelingsperspectief waarmee kenniswerkers door deze spanningen tegemoet te treden bijdragen aan kennisintensief politiewerk.
Methode
De interventionistische methodologie van dit onderzoek is gebaseerd op het principe van realistische evaluatie (Pawson & Tilly, 1995). Deze evaluatiemethode beoordeelt interventies niet zozeer als ‘geslaagd’ of ‘niet geslaagd’- maar zorgt ervoor dat zij worden aangescherpt en verfijnd op basis van de effecten in de praktijk. Geïnspireerd op deze methode bestaat de interventionistische onderzoeksmethode van de auteur uit 4 stappen: theorievorming (1), operationalisatie (2), evaluatie (3) en analyse (4). Ten eerste vormt Meurs op basis van het theoretisch kader een ‘initiële theorie’ over het ontwikkelen van kennisintensief politiewerk in de vorm van drie ‘verbindende vermogens’: analytisch vermogen, situationeel vermogen en normatief vermogen. Ten tweede vertaalt hij deze vermogens naar drie concrete interventies: een onderwijsprogramma voor studenten politiekunde (studie 1), een ‘on the job’ leerprogramma voor recent afgestudeerde professionals (studie 2) en een ‘on the side’ leerprogramma voor doorgewinterde dienders (studie 3). Ten derde evalueert hij met de participanten wat deze interventies in verschillende contexten teweegbrengen en ten vierde analyseert hij de kwalitatieve data in de vorm van terugkerende patronen en een aanscherping van de initiële theorie.
Botsing van professionaliteit
De participanten in mijn onderzoek zijn divers: van studenten politiekunde en recent afgestudeerde agenten tot doorgewinterde dienders met een hboopleiding. Wat hen bindt is dat ze tijdens en na hun studie veelal werkzaam zijn in een tijdelijke rol of functie als operationeel specialist of operationeel expert wijkagent. Op papier van het functiegebouw LFNP houden deze functies zich bezig met de ‘operationele aansturing van én deelname aan de uitvoeringspraktijk’ (LFNP, 2013). De vereiste competenties worden verwoord als ondersteunen, uitvoeren en adviseren (LFNP, 2013). Op deze manier doorkruisen deze functies ten eerste het dominante onderscheid dat (zowel in de literatuur als binnen de politie) gemaakt wordt tussen werkvloer en leidinggeven. Het zijn ‘hybride professionals’ (McGivern en anderen, 2015) die met een been in de uitvoering staan en met het andere been in beleid of leidinggeven. Ten tweede zijn het ‘verbindende professionals’ (Noordegraaf en anderen, 2014), doordat ze nadrukkelijk worden geacht samen te werken met andere organisaties. Participanten opereren op deze manier ‘tussen de linies’; ze doorkruisen interne functiescheidingen en staan op het grensvlak van de eigen en andere organisaties.
Professionaliteit is van oudsher niet gebaseerd op verbinding en openheid, maar op afbakening en afscherming. Een professional onderscheidt zich expliciet van burgers, amateurs en andere beroepen. Een arts is geen rechter op basis van de medische expertise die hij in zijn opleiding heeft opgedaan, het gebouw waarin hij werkt en de witte jas die hij draagt. Ieder beroep creëert zo een apart professioneel hokje, ommuurd door bouwstenen als institutionele standaarden, identiteit en kennis.
De politieprofessie heeft een vergelijkbaar afschermend karakter. Het beroep ontbeert weliswaar een academische body of knowledge, maar de vereiste professionele intuïtie zorgt voor de opvatting dat nieuwkomers eerst ‘broeken moeten verslijten’ voordat zij het vak echt beheersen. Politiewerk leer je immers op de ‘straatacademie’ en niet op de Politie academie. Tel daar het geweldsmonopolie bij op en de beschikking over vertrouwelijke informatie van burgers en de hoge muren rondom de praktijkprofessionaliteit (Van der Torre, 2001; Van der Vijver, 2014) zijn verklaard.
3 spanningen
Op de politieteams waar de participanten werkzaam zijn, komen de verbindende en de afschermende opvatting van politieprofessionaliteit in botsing. Uit de evaluatie en de analyse van de data blijkt dat participanten hierdoor worden geconfronteerd met drie terugkerende spanningen ten aanzien van profileren, meerwaarde creëren en het vormgeven aan nieuwe werkverhoudingen. Hieronder beschrijf ik op welke wijzen zij hiermee proberen te ‘dealen’.
1. ‘Hoe profileer ik me?’
Professionals profileren zich van oudsher op basis van hun werkdomein of expertise. Lange tijd was dat een vanzelfsprekend iets. Een bakker is een bakker en ook een wijkagent kan altijd naar de buurt verwijzen waar hij of zij thuishoort. In een hybride professionele realiteit is dat een stuk moeilijker. Want wat is en wat doet een Operationeel Specialist A? Uit de bevindingen blijkt dat participanten worstelen met de manier waarop zij zich als professional kunnen profileren. Omdat ze niet vanzelfsprekend ‘ergens van zijn’, maken ze de begrijpelijke – maar niet altijd even handige – keuze om zich vast te klampen aan portefeuilles of projecten die ze van leidinggevenden krijgen toebedeeld. Deze suggereren duidelijkheid en een welkome a akening van het werk, maar brengen tegelijkertijd veel werk met zich mee. Het blijkt lastig om te bepalen welke thema’s bijdragen en welke de ontwikkeling van hun rol juist in de weg staan. Het gevolg is dat ze zelfs maanden na hun aantreden nog de vraag krijgen: “ Zeg, wat doe jij eigenlijk de hele dag?”.
2. ‘Hoe creëer ik een zichtbare meerwaarde?’
Een belangrijke bouwsteen van professionaliteit is output. Professionaliteit wordt gemarkeerd door het helpen van een patiënt, het vangen van een boef of het vellen van een oordeel. Zichtbare output draagt bij aan de legitimiteit van de professional als onderdeel van een organisatie. Maar wat is je meerwaarde als je aandeel niet zichtbaar is of deel uitmaakt van een gezamenlijke aanpak?
Uit de bevindingen blijkt dat participanten worstelen met het tonen van een zichtbare meerwaarde, omdat ze in hun rol ‘tussen de linies’ geen vanzelfsprekende ‘output’ genereren. Daarom verlaten ze hun hybride rol door een (leidinggevende) OPCO- of een (uitvoerende) noodhulpdienst te draaien. Daarnaast kiezen participanten er soms voor om hun aandeel in een gezamenlijke aanpak te expliciteren om zo een meerwaarde te etaleren. Dit kan er echter voor zorgen dat collega’s op de werkvloer zich gepasseerd voelen: “Jij pakt de leuke dingen van mijn werk af!”.
3. ‘Hoe geef ik vorm aan nieuwe werkverhoudingen?’
Binnen publieke organisaties staan professionals op de werkvloer tegenover de manager of leidinggevende op kantoor. De manager stuurt, de professional doet het werk. Professionals die ‘tussen de linies’ opereren, doorkruisen deze traditionele tegenstelling. Maar hoe verhouden zij zich vervolgens tot de werkvloer, tot elkaar en tot de baas?
Uit het onderzoek blijkt dat participanten worstelen met het vinden van nieuwe werkverhoudingen. Zo blijkt dat zij als tussenpersoon worden ingezet om opdrachten van de baas door te sluizen naar de werkvloer of – andersom – fungeren als informant van wat niet functioneert in de uitvoering. Beide invullingen zorgen voor een gevoelige relatie met de werkvloer. En ook de rolverdeling tussen professionals in vergelijkbare rollen is ingewikkeld. Geregeld is hier sprake van onduidelijkheid en ontstaat zelfs strijd over taken en verantwoordelijkheden. Tot slot blijkt dat de hybride positie van participanten vaak worden opgevat als een extra leidinggevende laag in de verticale organisatie: ‘Ah, dus jij bent mijn toekomstig leidinggevende!’.
Deze gespannen context zorgt ervoor dat kenniswerkers druk doende zijn met het bevechten van hun plek en hun professionele identiteit. Deze strijd lijkt bovendien noodgedwongen voorrang te krijgen boven het kennisintensief aanpakken van complexe maatschappelijke opgaven.
Handelingsperspectief gezocht
Het omgaan met deze spanningen wordt echter niet altijd onderkend als relevante competentie van moderne professionals. Een dominante opvatting als 21st century skills benadrukt communiceren, samenwerken, creativiteit en kritisch denken (SER, 2016) en het eerder benoemde ‘onderzoekend vermogen’ onderscheidt nieuwsgierig, bedachtzaam, opmerkzaam en kritisch zijn (Van den Herik & Schuitema, 2016). Deze benaderingen zijn geënt op innoveren en ‘anders zijn’, maar gaan daarbij voorbij aan de verbinding met de eigen organisatie. Vernieuwen vindt echter niet plaats in een professioneel vacuüm: ‘het betekent balanceren tussen socialisatie en innovatie’ (Pragt, 2012). Bovendien bieden de genoemde perspectieven slechts lijstjes die kenniswerkers niet vertellen waar en wanneer zij een competentie zouden moeten toepassen. Hierdoor ontbreekt het kenniswerkers aan een handelingsperspectief om – gegeven de gespannen professionele realiteit – in de teams aan de slag te gaan met kennisintensief politiewerk.
Om de tekortkomingen van genoemde perspectieven te adresseren, doe ik op basis van de analyse van de data een voorstel voor een verbindend handelingsperspectief dat is toegesneden op de (politie)professionele realiteit. ‘Actie-onderzoekend vermogen’ ondersteunt kenniswerkers zowel bij hun noodzakelijke zoektocht naar inbedding in de organisatie als bij het ontwikkelen van kennisintensief politiewerk. Dit handelingsperspectief bestaat niet uit losse competenties, maar uit de verbindende vermogens ‘doorleven’, ‘verkennen’ en ‘demonstreren’ . die op elkaar bouwen, zodat houvast voor het handelen ontstaat.
Doorleven, verkennen, demonstreren
De basis van actie-onderzoekend vermogen noem ik het ‘doorleven’ van een praktijk. Deze situationele activiteit is niet gericht op het toevoegen van kennis, maar staat in het teken van het op waarde schatten van de aanwezige praktische kennis in een werkpraktijk. Doorleven betekent dan ook geen dominante of kritische, maar een terughoudende opstelling op de werkvloer. Op basis hiervan kan praktische kennis worden verzilverd en wordt gewerkt aan inbedding in de organisatie.
Op deze manier kan de voedingsbodem ontstaan voor het tweede aspect dat ik ‘verkennen’ noem. Verkennen betekent juist een analytischer houding waarin een werkpraktijk in breder perspectief wordt geplaatst. Het onderkent dat de professionele praktijk een verzameling is van verschillende perspectieven (van partners, van theorieën) die actief moeten worden verkend. Op basis hiervan geven kenniswerkers invulling aan een toegevoegde waarde in de beroepsuitoefening, waardoor hun rol ‘tussen de linies’ wordt verduidelijkt.
Het derde en laatste aspect noem ik ‘demonstreren’ en betekent een normatieve houding ten aanzien van werkpraktijken. ‘Demonstreren’ is niet enkel kritiek leveren, maar impliceert dat dit gebeurt op basis van praktische bewijslast. Op deze manier blijkt de kans groter dat kritisch zijn ook daadwerkelijk leidt tot verbeterde praktijken en een geleidelijke verandering van politieprofessionaliteit.
Tot slot
Samengevat zorgt mijn proefschrift voor een completer beeld van de ingrijpende professionele opgave waarvoor kenniswerkers binnen de politie staan. Het kan ertoe bijdragen dat zij de inherente spanningen van hun rol ‘tussen de linies’ begrijpen en deze tegemoet kunnen treden op basis van een herkenbaar handelingsperspectief. Hiertoe zal de organisatie met name in het onderwijs en tijdens de beroepsuitoefening meer aandacht moeten besteden aan de ontwikkeling van de beoogde verbindende professionele rol en positie. Op die manier kunnen hoger opgeleiden daadwerkelijk fungeren als change agents in plaats van te verdwalen ‘tussen de linies’ van het veiligheidsveld.
Meer lezen
politieacademie.nl/thema/valorisatie
Geef een reactie