Op de website van het CDA schrijft Tweede-Kamerlid Chris van Dam (1963) over zijn keuze voor het CDA en zijn keuze om de praktijk te verwisselen voor het nobele ambt van volksvertegenwoordiger. Dat citaat laat zowel zijn politieke visie zien als het directe taalgebruik waarmee hij zowel links als rechts onderscheidt van zijn CDA-ideologie van het maatschappelijk midden.
Genoemd citaat luidt: ‘Sinds maart 2017 ben ik lid van de Tweede Kamer voor het CDA. Ik heb jaren geleden voor het CDA gekozen omdat het een brede middenpartij is met waarden en normen die niet álle kaarten zet op de overheid. De samenleving is eerst zelf aan zet, met daarachter een sterke overheid die ingrijpt waar dat nodig is. Linkse partijen denken vaak dat de overheid alle maatschappelijke problemen moet oplossen. Die geven bijvoorbeeld een bak geld aan een wijkvereniging en kijken niet meer om, met als groot gevaar dat die vervreemd raakt van de wijkbewoners. En rechtse partijen zeggen te makkelijk: als ik het goed heb, is het klaar. Het CDA is dé partij van het maatschappelijk middenveld.’
We worden ontvangen in de stilteruimte van de CDAvleugel in de Tweede Kamer met boeken, beelden, relikwieen en afbeeldingen geworteld in het joodse geloof, de Rooms-Katholieke Kerk, andere christelijke stromingen en de islam. We praten over politie en justitie. In bijna alles wat Van Dam zegt klinkt zijn politieke visie door op de wijze waarop het veiligheidsbeleid moet zijn ingericht: “Veiligheid is niet alleen een taak van de overheid. Het begint mij mensen thuis, bij de opvoeding, op school en op de voetbalclub. We zijn voor een groot deel als samenleving zelf verantwoordelijk voor de veiligheid. Hier zet ik me graag voor in. Ik ben zelf naast mijn werk altijd maatschappelijk betrokken geweest. Bijvoorbeeld in het bestuur van mijn kerk en als voorzitter van een van de grootste wijkverenigingen in Den Haag. En als voorzitter van een Exodushuis, een organisatie die ex-gedetineerden helpt om weer goed te landen in de maatschappij.”
Waarom heb je de overstap gemaakt naar de politiek?
“Ik heb twaalf jaar bij de politie gewerkt en negentien jaar als officier van justitie. Ik vond echter dat het niet zo goed ging in het politie- en justitiedomein. De afgelopen jaren is het instrumentele denken over de politie sterk toegenomen. Complexe veiligheidsvraagstukken zijn onder Opstelten en Teeven neergelegd bij de politie en justitie, die zwaarder moest gaan straffen. Maar als politiek moet je eigenlijk een zekere afstand houden tot de dagelijkse gang van zaken in de praktijk. Omdat dat niet meer gebeurde, kwamen zaken als de waarborgfunctie van het recht wat op de tocht te staan. Ook de vorming van de nationale politie had een sterk partijpolitiek karakter. Dat is op zich niet altijd erg, maar dan moet het wel goed gaan en dat ging het niet.” “Ik vond dat politiek te weinig over de inhoud van politie en justitie ging.
Ik vind het van belang dat er mensen in de Kamer komen – zoals ik – die de taal van de straat spreken en ervaring meebrengen in het politieke debat over politie en justitie. Ik wil hier rondlopen en mijn Kamerlidmaatschap gebruiken om weer over hoofdzaken te praten.”
De inhoud terug
“Ja. Wij moeten de minister controleren op voornamelijk beheerskwesties, maar daarvan heeft men hier nauwelijks kennis. Kamervragen gaan vervolgens niet echt over de hoofdvragen, maar over incidenten die tot de verantwoordelijkheid behoren van de driehoek of de politiechef. Die te grote incidentgedrevenheid van de Kamer wil ik tegengaan.”
Heb je er voorbeelden van?
“Tijdens mijn eerste debat dat ging over versterking van de opsporing kwam er van Kamerleden allerhande inbreng: van vragen over dienstwapens tot sluiting van bureaus. Maar niets over de hoofdzaak zelf.”
“We hebben laatst een hoorzitting over ICT gehad, toch een majeur onderwerp. Dan worden er vragen gesteld over het aantal vrouwen dat in de ICT-organisatie van de politie werkt. Ik zeg niet dat dat niet belangrijk is, maar het kernpunt is toch echt een betrouwbare informatieorganisatie.”
“Een ander voorbeeld is dat in de Kamer vragen worden gesteld over homogeweld in een grote stad. Dat valt onder het lokale gezag en daar moet dat ook geadresseerd worden.”
“Bij de politie is de kans dat er iets misgaat vanwege de aard van het werk vanzelfsprekend groot, maar het gezag gaat daar over. Niet wij als Tweede Kamer. Sterker nog, ik denk dat bemoeienis met incidenten in de Kamer dat gezag zelfs aantast. Nogmaals, wij moeten de politie voornamelijk beoordelen op beheerskwesties, maar de kennis daarover schiet hier echt tekort.”
Overdrijf je die hijgerigheid niet?
“Nee, zeker niet. En ik begrijp de politieke opportuniteit ook wel, maar ik weiger eraan mee te doen. Ik kies ervoor om in debatten echt een inhoudelijk punt maken, hoe moeilijk dat ook is, want je spreektijd daarvoor is beperkt tot 4 a 5 minuten. Dus het moet snel en scherp.”
Hoe staat het met je missie er fundamenteel wat aan te doen?
“Goed. Ik heb me er bijvoorbeeld voor ingezet toen het evaluatierapport van de commissie-Kuijken uitkwam. Ik wilde voorkomen dat diezelfde middag al stellingen werden betrokken of dat de reacties op dinsdag in het Vragenuurtje gegeven werden. Ik wilde een goede behandeling. Ik refereer aan de wijze waarop de Politiewet indertijd in de Tweede Kamer kort in een AO is behandeld. De Eerste Kamer heeft toen eigenlijk het werk van de Tweede Kamer overgedaan. Dat kan natuurlijk niet meer gebeuren. Wetgeving mag niet onder stoom en kokend water tot stand komen.”
“Daarom wilde ik over het rapport van Kuijken een echt inhoudelijk debat en heb met woordvoerders van andere partijen afgestemd hoe ermee om te gaan. We willen voorbij de Haagse kaasstolp komen, hebben de koppen bij elkaar gestoken en een gezamenlijke brief opgesteld met aandachtspunten die Kamerleden gemeenschappelijk hebben. Onderdeel daarvan is de organisatie van een aantal ronde tafelgesprekken in de Kamer, maar ook op politiebureaus. We willen nu wetenschappers, maar ook de praktijk aan het woord laten. Daarbij moet het ook over de inhoud van het politiewerk gaan. Hetzelfde geldt voor onze gesprekken met de korpschef, de politiebonden en leidinggevenden. Het is meegevallen om tot zo’n coalitie te komen.”
Vind je de nationale politie eigenlijk een goed idee?
“Ja, daar ben ik een groot voorstander van. Voor grote en kleine interventies is een informatieorganisatie wezenlijk om snel en adequaat te kunnen reageren. Maar er is ook een negatieve ontwikkeling. Er is nog altijd veel waardering voor de politie in diverse enquetes onder burgers, maar de beschikbaarheid staat onder druk. Er zijn als het nodig is, dat is heel belangrijk, en dan is het jammer als veel mensen het gevoel hebben dat de politie verder weg is. Er zijn bureaus gesloten. Ik hoor soms tranentrekkende verhalen over het gebrek aan nabijheid, of over zaken die aan recherchecapaciteit raken. We moeten niet vergeten dat de afgelopen jaren veel capaciteit is gaan zitten in de opvang van asielzoekers, het stelsel bewaken en beveiligen en de verzwaring van procedures, zoals het wachten op advocaten. Dan komt de beschikbaarheid en nabijheid gewoonweg tussen wal en schip. Als we niet oppassen verandert dan toch het karakter van de politie.”
De nationale politie omarmde de wijkteamgedachte, despecialisatie, kennen en gekend worden en dus dichtbij-politie. Staat dat onder druk?
“Ja. Dat hele gedachtegoed, het gebiedsgebonden werken, zie ik onder mijn ogen worden bijgesteld. Wat rest is dan de noodhulp en dat is zeer nuttig interventiewerk, maar heeft niet zo veel meer te maken met de politievisie van verbinding, netwerken opbouwen, laat staan aan de voorkant van problemen komen. Dat hoorde er toch allemaal bij. Ik vind dat wij een maatschappelijk verbonden politie moeten hebben. Boa’s en handhavers nemen een deel van die zichtbaarheid en bereikbaarheid voor het publiek naadloos over.”
Is dat erg?
“Boa’s hebben veel mogelijkheden, ze vervullen naast strafrechtelijke ook bestuursrechtelijke taken. Mijn beeld is dat boa’s steeds beter en hoger gekwalificeerd werk leveren. Niet alleen ten aanzien van leefbaarheid, maar ook in de openbare orde vervullen ze een belangrijke functie. Ik ben het niet eens met enkele wetenschappers en de SMV dat deze nieuwe ‘gemeentepolitie’ onder de nationale politie moet gaan vallen. Boa’s zijn wendbaar in te zetten, ze moeten niet in het keurslijf van een politie-uniform worden geperst. Wel moeten er nog betere afspraken door het gezag worden gemaakt over de inzet en de samenwerking met de politie op lokaal niveau.”
Bij zijn afscheid als voorzitter van de Politie Onderwijs Raad brak Frans Leijnse een lans voor hoger opgeleide mensen binnen de politie. Wat vind je daarvan?
“Ik herken de behoefte dat er meer dan vroeger een noodzaak is voor hoger opgeleide mensen bij de politie. En toch heb ik er grote aarzelingen bij. De praktijk van politiewerk is toch ook de diender die elke dag met de shit van de samenleving geconfronteerd wil worden en die het prima vindt om regelmatig even met de bakker en de groenteboer te praten. Mijn gevoel zegt dat een mbo’er dat langer volhoudt.”
“Het raakt aan de vraag hoe diep de taak van politie gaat. Ik denk dat de politie op straat allerlei gedoe oplost en de meer fundamentele oplossingen aan anderen moet overlaten. Ik herinner me praktijkles op de Politieacademie, een echtelijke twist met twee acteurs; het idee was om het relatieprobleem tussen de twee mensen op te lossen. Een soort relatietherapie in een uur. Ik vind dat van een naiviteit… Daar is de politie niet voor.”
“Politiewerk heeft, zonder dat ik dat vervelend bedoel, ook iets oppervlakkigs. Je moet een pleister plakken, en anderen aanspreken om de achterliggende problematiek op te lossen. De mensen verwachten van de politie niet meteen analyses en vergaande oplossingen.”
Is dat niet een al te eenvoudige benadering?
“De politie moet daar zijn in de samenleving waar de orde wordt verstoord. Het geweldsmonopolie is en blijft een wezenlijk kenmerk van de politiefunctie en de zwaardmacht van de overheid komt ook tot uitdrukking in het strafrecht. Maar let op, met strafrecht los je maatschappelijke problemen niet op. Hooguit voor het slachtoffer. De politie is er voor mensen in nood.”
“Deze interventiefunctie staat onder druk. Zowel in de ordehandhaving, door de toename van het aantal taken, maar ook in het handhaven van de rechtsorde. Er worden te veel aangiften niet opgepakt. Laatst hoorde ik het verhaal dat in een straat een hele rij auto’s was opengebroken. Er was zelfs een bloedspoor, maar de politie kwam niet. Je kon aangifte gaan doen, op afspraak. Welk beeld roept dat op bij burgers, die gemiddeld een keer in de zeven jaar contact hebben met de politie en dan achter in de rij komen te staan? De politie zou moeten beseffen hoezeer ze zichzelf dan op achterstand zet.”
Wat moet de politie dan doen om dit te veranderen?
“Op 6 april presenteerde ik een initiatiefnota over de politie: Ruimte voor, vertrouwen in blauw op straat. De politie kampt met tekort aan personeel, wijkagenten die niet aan hun wijk toekomen, te hoog ziekteverzuim en bovendien een grotere uit- dan instroom. Dat zijn nog maar enkele van de problemen. Ik breng twaalf voorstellen die ervoor moeten zorgen dat de politieorganisatie snel lucht krijgt en dat er meer capaciteit beschikbaar komt. Voorstellen om de bureaucratie te doorbreken, door wegen en sturen af te breken. Ik wil dat de organisatie weer menselijk wordt. We moeten anders gaan werven en opleiden, kortere dienstverbanden. Zorg dat het LFNP een hulpmiddel is en geen beperking. Haal herintreders snel binnen. Werk aan lichamelijke en geestelijke fitheid en geoefendheid. Ga anders opleiden en accepteer niet dat medewerkers de minimale eisen niet halen. Werk meer samen met anderen en zorg dat er wijk-ggd’ers komen die oneigenlijke taken overnemen. Ik wil deze voorstellen inbrengen in het debat over het rapport van de commissie-Kuijken over de evaluatie van de politiewet.”
Wat vind je van het rapport-Kuijken?
“Ik had er naar uitgekeken alsof ik jarig was en wist dat ik een groot cadeau zou krijgen. Maar toen ik het openmaakte, trof ik een lege doos. Zo’n gevoel. Zeker wat betreft de prestaties van de politie. Er zijn best objectieve beelden. Toch doet de commissie geen uitspraak over het rendement van politie. Daar zijn we al 100 jaar mee bezig. Maar veel politiewerk is niet vast te leggen. Dat geldt ook voor de betekenis en toegevoegde waarde in de samenleving, zoals dat geldt voor veel overheidsorganisaties.”
“Ik heb het wel gehad met dat New Public Management. De politie is veel te druk met allemaal staatjes, cijfers, targets. Zij begrijpt ze zelf niet en de burger nog minder. Beschikbaarheid, interventies en nabijheid zijn niet te meten. Pogingen daartoe versterken alleen maar de bureaucratie en staan juist het belangrijkste, namelijk de beschikbaarheid en de nabijheid, in de weg. Integriteit, een politie die er voor je is en die met je wilt praten.”
“De politie heeft veel meer immateriele betekenis dan bijvoorbeeld het aantal aangehouden verdachten. En dus moet ze stoppen met zo te denken. Waarom kijken we bijvoorbeeld niet naar de Reclassering en haar Ruim Baanexperiment, waarin is afgestapt van die systeemgekte? Ik vind dat interessante ontwikkelingen.”
Is zo’n menselijke benadering niet ook een achterhaald romantisch beeld? We leven wel in 21e eeuw: cyberproblematiek, fraude, hoogontwikkelde georganiseerde criminaliteit. Gaat dat dan nog op?
“Als je in Den Haag het station uitkomt, staan daar stadsambassadeurs, mensen in een groene trui die je welkom heten. Ik vind dat uitstekend. Onze huidige VWS-minister Hugo de Jonge betrok als wethouder in Rotterdam vrijwilligersorganisaties die eenzaamheid tegengaan. Dat is ook een CDA-waarde, vind ik. Mensen moeten zelf verantwoordelijkheid nemen. Als het allemaal van de overheid moet komen, nemen groepen van mensen de macht over met hun ontevredenheidspartijen. Elke gemeente zou een plan moeten hebben wie op welke manier kan bijdragen. En goede burgerinitiatieven moeten zich gesteund weten.”
“In de digitale wereld zie je gebrek aan waarden en normen. Naakt op straat lopen vindt iedereen gek, maar het normatieve op internet is veel minder ontwikkeld. Ik denk toch dat het daar begint, bij een community die zelf regels stelt en een overheid en politie die daarop aansluiten.”
Nemen bedrijfsleven of verzekeraars niet steeds meer de rol van de politie over in die moderne criminaliteitsontwikkelingen?
“Ik was laatst bij een gerenommeerd particulier onderzoeksbureau dat fraude en cyberzaken onderzoekt. Daar zijn er veel van. Er worden daar grote zaken gedaan, op grond waarvan mensen worden ontslagen. Maar het leidt niet tot justitiele documentatie en deze mensen kunnen dus zo weer elders aan de slag. Het is slecht dat de overheid daar niet aan mee doet.”
“Opsporing door de burger en door het bedrijfsleven wordt niet genormeerd. Er is hard gewerkt aan een nieuw Wetboek van Strafvordering, maar er wordt met geen woord gerept over de kwaliteit van panklare aangiften door particuliere onderzoekers en over de vraag of dit acceptabel is in een strafzaak. Niemand zegt waar het verhoor door een particulier onderzoeksbureau aan moet voldoen, bijvoorbeeld een cautie of een verplichte advocaat. Mensen brengen zelf zaken aan op internet. Er zijn overal particuliere camera’s, bedrijven beschikken over big data en de hoeveelheid private onderzoeken neemt toe. Fijnaut hield ruim vijftien jaar geleden al een pleidooi voor een Wetboek van particuliere opsporing. Sindsdien praat niemand er meer over, terwijl de ontwikkelingen razendsnel gaan.”
“Ik mis vernieuwing. Het gaat slechts om het bijschaven van huidige wetgeving in het nieuwe Sv. Ik heb nu geregeld dat de politie per 1 april zelf camerabeelden mag opvragen. Als hamerstuk door de Tweede en Eerste Kamer. Maar de bureaucratie wordt eerder meer dan minder. Neem nu het nieuwe stelsel van geweldstoepassing. De diender moet iedere geweldsaanwending melden en dan moet dat nadrukkelijk beoordeeld worden. Dat is doorgeschoten, je mag dat toch aan de professional overlaten?”
Wat moet er gebeuren?
“We moeten ons bewust zijn van onze keuzen. De kans dat community policing meer control police wordt, is aanwezig. Dat het zich gaat beperken tot noodhulp, met ME-werk en bewaking en beveiliging en de zwaardere opsporing. Maar dat zou een verschraling van de politietaak betekenen. Want boa’s en particulieren kunnen die nabijheid en verbondenheid niet zomaar een-op-een overnemen. Die kunnen die info niet zo delen als de politie, en als je niet onderdeel bent van die ene cultuur, dan gaat dat niet lukken. En dus moeten we ons steeds de vraag stellen: wat voor soort politie willen we eigenlijk hebben?”
“De fragmentatie van de politiefunctie is gelukkig geen onomkeerbaar proces. De korpsleiding moet deze ontwikkeling zien en bijsturen. Zij moet visie tonen op de taken en betekenis van de politie. De politie mag volgens Kuijken meer zelfstandig opereren. Daarin zit de uitnodiging om te gaan staan voor de professie, die politie is.”
Zie voor de genoemde initiatiefnota: https://www.cda.nl/actueel/nieuws/173040/
Geef een reactie