Tijdens zijn promotieonderzoek dat Henk Sollie beschrijft in ‘De zaak alledaagse magie over de mentale weerbaarheid‘ hield hij een observatiedagboek bij. Om iets van een inkijkje te bieden in de werkcontext van kinderporno- en forensische teams en zijn ‘belevenissen’, worden in het navolgende twee fragmenten daaruit weergegeven. Daarbij zijn de namen van de betreffende rechercheurs gefingeerd om hun anonimiteit te waarborgen.
Fragment dagboek kinderpornoteams ‒ Te bizar…
Ongeveer een uur geleden stond ik midden in de woonkamer van een bejaard echtpaar naar pornografische afbeeldingen te kijken. Een internationale clouddienst had melding gemaakt van aangetroffen kinderpornografie behorende bij een bepaald IP-adres. Nadat het fysieke adres was achterhaald, ben ik met Veronique en Kirsten meegegaan op huiszoeking. Ik kijk over hun schouder mee hoe zij op de aangetroffen computer op zoek zijn naar de betreffende afbeeldingen. In het bijzijn van het echtpaar zien we talloze pornografische afbeeldingen, waaronder naaktfoto’s van de betreffende man. Ik merk dat ik het een heel gênante en haast surreële situatie vind, zo in het huis van wildvreemden te staan en dan ook nog eens dergelijke bizarre afbeeldingen in hun bijzijn te bekijken.
Er wordt een aantal afbeeldingen aangetroffen die mogelijk als kinderpornografie geclassificeerd kunnen worden. Reden voor de rechercheurs om de computer en een aantal usb-sticks in beslag te nemen voor nader onderzoek.
De bejaarde man wordt boos en geeft aan dat deze afbeeldingen absoluut niet als kinderporno aangemerkt kunnen worden. Dit onderzoek is volgens hem ‘één grote onzin’. Kirsten staat de man rustig te woord en houdt ondanks hevige protesten voet bij stuk. Beide rechercheurs zijn ogenschijnlijk weinig onder de indruk van de hele situatie. Dat geldt echter niet voor de bejaarde vrouw. Zij is erg overstuur en zit huilend op de bank. Veronique ontfermt zich over haar totdat ze gekalmeerd is. Na een uur is alles afgehandeld (het bekijken van de afbeeldingen, het korte verhoor van de man, de inbeslagname van de apparatuur, het geruststellen van de vrouw) en trekken we de voordeur achter ons dicht.
Nu ik dit zo opschrijf, terug op het bureau, kan ik eigenlijk nog niet bevatten wat ik zojuist heb meegemaakt. Veronique en Kirsten zijn echter, na onderlinge afstemming over de te zetten vervolgstappen in dit onderzoek, alweer bezig met de afhandeling van een volgende zaak (Sollie, 2017:66).
Fragment dagboek forensische teams ‒ Een ‘treinlijk’
Toen ik omstreeks 21.15 uur door Gea werd gebeld, zat ik samen met mijn vrouw op de bank naar een tv-serie te kijken. Gea en ik hebben vandaag al een dagdienst uitgevoerd en vanavond/vannacht ‘draaien’ wij samen piketdienst. Ze zou mij bellen, mocht er een melding binnen komen. Dat blijkt nu het geval te zijn.
Het betreft de afhandeling van een ‘treinlijk’. Een jongeman is vanaf het perron voor een voorbijkomende trein gesprongen. Op onze weg daarnaartoe voor de lijkschouw (een rit van ongeveer een halfuur) wordt Gea gebeld door de uniformdienst dat ze niet meer naar het station hoeft te komen, maar rechtstreeks naar het mortuarium kan gaan. Het bijzondere aan deze ‘treinspringer’, zo wordt Gea verteld, is dat het lichaam nog één geheel is. Dit maakt dat, in tegenstelling tot de meeste andere treinlijken, nu niet naar lichaamsdelen op en rondom het spoor gezocht hoeft te worden.
Nadat ze heeft opgehangen, vertelt Gea dat ze opgelucht is door dit nieuws. Zij vindt ‘uiteengereten’ treinlijken namelijk ‘erg goor’ om te doen. Ze probeert er daarom altijd voor te zorgen dat zij de foto’s maakt en collega’s ‘de stukjes bijeenrapen’. Datzelfde geldt, zo zegt ze, voor personen die zichzelf door het hoofd hebben geschoten en waarbij ‘hun hersenresten aan het plafond hangen’. Het hoort bij het werk, maar Gea zou het liever helemaal niet willen doen.
In het mortuarium aangekomen, wachten wij samen met een mortuariummedewerkster en de drie agenten die het lijk hebben begeleid op de ggd-arts die de schouw zal leiden. Deze is echter, samen met een collega van Gea, bezig met de schouw van een ander lijk. Na bijna een uur wachten arriveert de arts en kan de schouw starten. Omdat zo’n beetje alle botten zijn gebroken, is het niet eenvoudig het lichaam van de brancard op de schouwtafel te krijgen. Het lichaam is letterlijk ‘een zak met botten’ geworden. Er zijn zes mensen nodig om het voorzichtig op de tafel te krijgen zonder dat lichaamsdelen door het gewicht afscheuren.
Omdat de jongen geen identiteitsbewijs of andere spullen (zoals een telefoon) bij zich heeft, kan zijn identiteit niet vastgesteld worden. Door Gea wordt daarom van elke vinger een afdruk genomen. Dit blijkt nog een lastig karwei te zijn. De vingers zijn kromgetrokken en door de ingetreden lijkstijfheid zijn ze moeilijk terug te buigen zonder ze te breken… Rond 02.30 uur ben ik weer thuis. Er zijn die nacht (gelukkig) geen andere meldingen meer geweest (Sollie, 2017:126).
Uit: Sollie, H. (2017). Alledaagse magie. Mentale weerbaarheid van kinderporno- en forensisch rechercheurs. Den Haag: Boom Criminologie.
Geef een reactie