Dit artikel is gebaseerd op ons onderzoek voor Politie en Wetenschap naar specialistische, militaire bijstand aan de politie. Daaruit volgt dat Defensie wel vaker de politie ondersteunt bij de handhaving van de rechtsorde en naar het blijkt zelfs in toenemende mate. De uitkomsten dragen bij aan de discussie over de verhouding tussen politie en krijgsmacht in een veranderende wereld. Dit artikel wordt daarom afgerond met nieuwe vragen voor de toekomst.
Begin oktober 2017 vond in Den Dolder en Zeewolde een grote zoekactie plaats naar de Utrechtse Anne Faber, die tijdens een fietstocht spoorloos raakte en – zo bleek later – was vermoord door een zedendelinquent. Tijdens een zoektocht van bijna twee weken, waaraan ook burgers deelnamen, werd in tweede instantie de krijgsmacht gevraagd om te helpen bij het zoeken naar sporen en naar de 25-jarige Faber. Zulke ondersteuning van Defensie aan de politie wordt wel ‘militaire bijstand’ genoemd.
Ons onderzoek betrof de zogeheten specialistische bijstand bij het reguliere politiewerk door andere eenheden dan de Koninklijke Marechaussee, dus de ‘legergroene’ defensiehulp. Denk bijvoorbeeld aan het in een pand of onder water met speciale apparatuur zoeken naar vuurwapens, een kluis of een lichaam, meehelpen in een onderzoek naar een seriebrandstichter, de sporen nagaan van inbrekers in een woonwijk of van een vermiste persoon of het gebruik van onbemande vliegtuigen voor observaties. Ook het helpen van wijkagenten door militairen met een analyse van bevolkingsgroepen in hun wijk is een voorbeeld van deze vorm van bijstand.1
Vragen en methoden
We staan in deze bijdrage eerst stil bij de aard van de bedoelde militaire bijstand en proberen de omvang daarvan vast te stellen. We gaan in op een verklaring voor de toename en behandelen redenen voor de politie om – via het bevoegd gezag – specialistische bijstand te vragen. Daartoe hebben we registraties geanalyseerd over bijstand van het ministerie van Defensie, een analyse van open bronnen en literatuur verricht, interviews afgenomen van politiemensen, militairen en bevoegd gezag – individueel en in een groepssessie – en casusonderzoek gedaan (zie voor een uitgebreide verantwoording Bervoets, 2017, hoofdstuk 1).
Hulpverlening door de krijgsmacht: nationale operaties
In Nederland wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen politie en krijgsmacht (met de Koninklijke Marechaussee op het grensvlak). Dit onderscheid is ontstaan in de negentiende eeuw, toen onder invloed van Engelse politicus sir Robert Peel beginselen werden opgesteld om de politie dienstbaar te maken aan de samenleving en het gebruik van geweld tegen burgers – waarop militaire bijstand in die tijd vaak uitdraaide – tot een minimum te beperken. Ook in Nederland zijn die beginselen nog altijd de basis voor de verhouding tussen politie en krijgsmacht. Het Nederlandse systeem van militaire bijstand is er nog altijd op gericht de defensiehulp slechts onder strikte voorwaarden aan te vragen en in te zetten.
Met militaire bijstand bedoelen we in deze bijdrage: de door bestuurlijke of justitiële autoriteiten gevraagde hulp van de krijgsmacht aan de politie bij de handhaving van de openbare orde of bij strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in Nederland. De militaire hulpverlening in het geval van rampen wordt hier buiten beschouwing gelaten, evenals terreurbestrijding – ‘bijzondere bijstand’ in juridisch jargon. Ook bijstand in het Caribisch gebied, bijvoorbeeld het onderscheppen van drugs door de Koninklijke Marine of recent het handhaven van de openbare orde op Sint Maarten na de tropische orkaan Irma, viel buiten de afbakening van ons onderzoek. Het gaat hier in de woorden van de krijgsmacht zelf om ‘de nationale operaties van de krijgsmacht in Nederland’. Bij militaire bijstand wordt Defensiepersoneel onder gezag van een civiele autoriteit geplaatst: een burgemeester in het geval van openbare orde en een officier van justitie bij strafrechtelijke handhaving.
Aard: veel zoekbijstand aan de recherche
In de registraties van bijstand door Defensie valt direct de hulp op bij zoeken (search, zie figuur 1). In tegenstelling tot de militaire bijstand in de negentiende eeuw, waarin de ‘harde’ openbare ordehandhaving door cavalerie en infanterie bepalend was (Van de Wal, 2002), domineert tegenwoordig de ‘specialistische’ bijstand in strafzaken, waarbij vaak hoogwaardige kennis en materieel worden ingezet. Voor de Tweede Wereldoorlog werden – uitgezonderd de marechaussee – nauwelijks of geen militairen ingezet bij strafzaken. Bij de bijstand voor de openbare orde valt in de aanvragen aan Defen sie op dat het met name gaat om bijstand aan de recherche, bijvoorbeeld bij het zoeken naar vermiste personen.
We zochten naar casuïstiek die aansluit bij kernactiviteiten van de politie waarvoor in beginsel naast een politieel ook een militair alternatief bestaat. Met kernactiviteit bedoelen we geen kerntaak, maar een terugkerende activiteit binnen het politiewerk die inherent is aan de uitvoering van de politietaak (dus een van de vaste bestanddelen van het politiewerk). Vanwege deze inhoudelijke afbakening was onze casuïstiek gericht op bijstand bij zoeken, analyseren en observeren. Zowel de politie als Defensie beschikt over eigen zoekers, analisten en observanten, die oorspronkelijk overigens een ander doel hadden. Des te interessanter zijn daarom de afwegingen om te kiezen voor militaire bijstand: de politie zelf beschikt immers vaak over vergelijkbare dienstverlening.
De casussen over ‘zoeken’ betroffen de bijstand door de speciale zoekteams van de Koninklijke Landmacht, die de politie geregeld helpen met onder andere huiszoekingen, de Defensie Duikgroep, die onder water zoekt naar wapens of stoffelijke overschotten, en de military trackers van het Korps Mariniers, die in het ‘open veld’ en in bosrijke omgevingen zoeken naar sporen van voortvluchtigen of vermisten.
De casus over ‘observeren’ en ‘analyseren’ betrof de verkenningseenheid JISTARC (Joint Intelligence Surveillance Target Acquisition Reconnaissance Commando), die eigen observanten en analisten heeft en bijvoorbeeld heeft geholpen in de zaak rond de ‘valkuilengraven’ in het Limburgse Helden (2009) en de diefstal van zitgrasmaaiers in het oosten van het land. Ook binnen de categorie ‘observeren’ en ‘analyseren’ valt het Civiel Militair Interactie Commando (CMI-Commando). Dat heeft de Amsterdamse politie enkele jaren terug geholpen met het gebiedswerk in multiculturele wijken op basis van methodieken en technieken die zijn ontwikkeld tijdens uitzendingen naar onder meer Afghanistan (Dijkstra, 2015).
Uitgangspunt: geen overname, wel ondersteuning politietaak
In de casuïstiek valt direct op dat de bijstand het ondersteunen van de politietaak betreft, niet het zelf uitvoeren daarvan. De zoeking wordt onder toeziend oog van de politie verricht en de politiemensen maken als opsporingsambtenaren op grond van de door de militairen uitgevoerde werkzaamheden het uiteindelijke proces-verbaal op. Bij de observatie- en analysebijstand wisselt de intensiteit van de samenwerking. Bij de daadwerkelijke uitvoering van de analysewerkzaamheden door JISTARC is sporadisch contact met politiemensen. Politie en krijgsmacht hebben hun eigen werkplek op de kazerne of aan het bureau en zien of spreken elkaar nauwelijks. Bij de observatiebijstand door dezelfde eenheid was er een stuk meer afstemming en contact, omdat politie en militairen elkaar daadwerkelijk ‘in het veld’ troffen. In de Amsterdamse wijken werd heel intensief samengewerkt met het CMI-Commando, omdat daarbij als doel was gesteld dat de politie van de militairen zou leren hoe te opereren in een multiculturele omgeving en hoe deze in kaart te brengen. Op dergelijke uitzonderingen na is in de praktijk echter (nog) weinig sprake van gezamenlijkheid en gezamenlijk optrekken bij zoeken, analyseren en observeren.
Omvang van de bijstand: hoe dan ook een toename
Op basis van de gegevens van de krijgsmacht zien we een toename vanaf 2009 van de aanvragen voor specialistische militaire bijstand aan civiele instanties, waaronder de politie (figuur 2). Een verklaring voor de toename van de totale incidentele bijstand aan civiele instanties sinds dat jaar is de stijging van bijstand aan de politie. Die stijging zit hem vooral in de bijstand bij strafzaken (SHRO; Strafrechtelijke Handhaving van de Rechtsorde) en veel minder in de bijstand bij openbare orde (OOV), hoewel beide sinds respectievelijk 2012 en 2010 zijn gestabiliseerd. De defensiehulp bij zoeken door zoekteams, duikers en in mindere mate spoorzoekers beslaat veruit het grootste aandeel in de aanvragen voor bijstand aan de politie.
Hoewel de procentuele stijging van de incidentele specialistische militaire bijstand opvallend is, doen de op zich geringe jaarlijkse aantallen aanvragen in ons onderzoek vermoeden dat het aandeel van de bijstand in het totale dagelijkse politiewerk niet altijd en overal – en zeker niet op landelijke schaal – merkbaar is. Bij de meeste vermissingen en zoekingen wordt ook volgens de geïnterviewde politiemensen geen militaire bijstand gevraagd.
Verklaring toename: samenloop ontwikkelingen
De toename van de specialistische militaire bijstand kan worden verklaard door een samenloop van ontwikkelingen. In het vorige decennium kreeg de civiel-militaire samenwerking een impuls. Er werd gekeken wat Defensie – nog meer – zou kunnen betekenen voor de nationale veiligheid. Het dienstenaanbod en de expertise van Defensie namen verder in deze periode toe als gevolg van uitzendingen naar Afghanistan. Afgezien van de duikers hebben de casussen in ons onderzoek allemaal betrekking op kennis en kunde die vanaf de uitzendingen naar Uruzgan een vlucht hebben genomen.
Bovendien werd door Defensie veel werk gemaakt van het onder de aandacht brengen van wat de krijgsmacht te bieden heeft. Dat aanbod sloot goed aan bij de vraag van – met name – de recherche om (tijdelijke) capaciteitsproblemen en organisatieproblemen op te lossen, die volgens sommige geïnterviewden deels door de reorganisatie van de politie zijn veroorzaakt.
In mindere mate werd de politievraag naar militaire bijstand aangewakkerd door de behoefte aan ‘anders kijken’ en aan leren van andere methoden en werkwijzen. Een andere verklaring, die samenhangt met de al genoemde basisverklaring, zijn de goede ervaringen van de aanvragers van de bijstand met de militaire dienstverlening. In de interviews werden de toewijding en de discipline van de bijstand verlenende militairen vaak genoemd.
Vier basisredenen voor verzoeken specialistische bijstand
Op grond van de interviews kunnen vier basisredenen worden vastgesteld voor het aanvragen van militaire bijstand: 1) een toevoeging als de politie een bepaalde vaardigheid (even) niet in huis heeft, 2) toewijding en discipline, 3) anders kijken (hanteren van een ander perspectief) en 4) de bijstand als last resort (laatste redmiddel) − bijvoorbeeld aan militaire duikers vragen om een bepaalde zwemplas te doorzoeken nadat zoekingen door de politie niet hebben geleid tot het vinden van een vermiste persoon. Deze vier redenen staan los van de genoemde verklaringen voor de toename van de bijstand.
De eerste reden ligt voor de hand: je vraagt om wat je zelf niet in huis hebt. De tweede en derde reden hebben voornamelijk te maken met de beroepscultuur van militairen, die voor de aanvragers van de bijstand kennelijk een selling point is. Impliciet wordt aangegeven dat politiemensen de wereld geregeld alleen door een politiebril bekijken en dat militairen zouden kunnen helpen het werk anders te benaderen, waardoor soms nieuwe inzichten en oplossingen ontstaan. We zagen dit terug in alle casussen, of dat nu analyse-strategieën waren, het opzetten van observaties of zoekprotocollen.
Het is opvallend dat de geïnterviewden erg te spreken waren over de discipline en toewijding van de militairen. Waar militairen hebben geleerd om zich te schikken naar het teamverband en volgens strikte protocollen hun werk uit te voeren, hebben politiemensen een zekere beslissingsruimte in de uitvoering van hun werk. Ze zullen daarom sneller wedervragen stellen en maatwerk leveren door te improviseren, en met name in dat laatste zijn ze volgens de ruime literatuur over politiecultuur erg sterk (o.a. Reiner, 2010). Politie en krijgsmacht werken elk op hun eigen manier, waardoor ze elkaar goed kunnen aanvullen. De politie is en blijft een streetlevel-bureaucratie met een generale taakstelling en discretionaire bevoegdheden aan de basis, en de krijgsmacht is van origine een machinebureaucratie met veel functiedifferentiatie en een afgebakend specialisme.
Discussie en nieuwe vragen
De onderzoeksbevindingen maken duidelijk dat de krijgsmacht beschikt over expertise die goed van pas komt bij politiewerk. In het huidige systeem van bijstand moet echter eerst worden bekeken of de politie niet zelf vergelijkbare expertise in huis heeft. Pas in laatste instantie worden dan defensieonderdelen ingezet om de politie te helpen. Het bestaande systeem van militaire bijstand in Nederland gaat uit van een nadrukkelijke scheiding tussen politie en krijgsmacht, dat zoals aangegeven historisch is gegroeid.
Deze scheiding is echter geen rustig bezit. Elke nieuwe tijd dwingt ons om hierover opnieuw na te denken en te bekijken of herziening nodig is. In de praktijk zijn de grenzen tussen beide instituties blurred en daardoor niet altijd goed waar te nemen. De krijgsmacht kan meer zijn dan een eenvoudig vangnet voor civiele instituties. De politie en de krijgsmacht zouden meer van elkaar kunnen leren. Op onderdelen zou de krijgsmacht structureler dan nu kunnen bijdragen aan de nationale veiligheid en de politie zou meer kunnen betekenen in de internationale veiligheid, bijvoorbeeld met de politiemissies (De Wijk & Toxopeus, 2005). Dan is het wel de vraag hoe de waargenomen militaire bijstand zich verhoudt tot de maatschappelijke opdracht van de politie (Terpstra, 2010). Hiermee raken we meteen aan een klassiek dilemma in het politiebestel. De inhoud van de maatschappelijke opdracht is bepalend voor een nadruk op generalisme dan wel op specialisme. In dit onderzoek is waargenomen dat van diverse kanten druk op de politie wordt uitgeoefend om – bijvoorbeeld bij de aanpak van zware criminaliteit en ondermijning – meer werk te maken van specialisatie. De vraag is dan: wat voor politie willen we? Dient het werk van de politie in het teken te staan van een continue wedloop met de zware en ondermijnende criminaliteit, waarbij een stijgende vraag naar specialisatie en – mogelijk als gevolg van deze vraag – bijstand onvermijdelijk is? Of moet de nadruk liggen op preventie en nabijheid, waarbij de generale taakstelling de aangewezen of toch in elk geval dominante strategie lijkt? En wat voor krijgsmacht willen we? Een krijgsmacht die meer is dan een vangnet voor de politie? Een krijgsmacht die dichter tegen politiewerk aankruipt en daaraan ook – zichtbaarder – gaat bijdragen?
Vanuit de antwoorden op deze vragen moet worden bekeken of, hoe en met welke intensiteit kan worden samengewerkt (bijvoorbeeld met joint-eenheden van politie en krijgsmacht of alleen incidenteel). Dat zijn echter vooral politieke vragen. Wel kan de wetenschap in dit kader scenario’s aandragen en uitwerken over de mogelijkheden van strikt onderscheid (separation), samenwerking (cooperation) of zelfs het geheel opgaan in een enkele veiligheidsorganisatie (merge) (Easton & Moeleker, 2010).
Literatuur
Bervoets. E. (2017). Defensiehulp. Legergroene bijstand aan de politie bij handhaving van de rechtsorde (Politiekunde 89). Apeldoorn: Politie en Wetenschap.
Dijkstra, C. (red.) (2015). Anders kijken. Van probleemgericht sturen naar contextgericht beïnvloeden. Amsterdam: Politie Eenheid Amsterdam.
Easton, M. & Moelker, R. (2010). Police and military. Two worlds apart? In M. Easton, R. Moelkers, M. den Boer & T. Vander Beken, The blurring of military and police roles (pp. 11-32). Den Haag: Boom Legal Publishers. Reiner, R. (2010). Politics of the police. Oxford: Oxford University Press.
Terpstra, J. (2010). De maatschappelijke opdracht van de politie. Over identiteit en kernelementen (oratie). Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Wal, R. van der (2002). Militaire bijstand bij de handhaving en het herstel van de openbare orde 1840-1920 (proefschrift). Utrecht: Universiteit Utrecht.
Wijk, R. de & Toxopeus, R. (2005). Hoe binnenlandse en buitenlandse veiligheid verweven zijn. Militaire Spectator, 59(7/8), 421-425.
Geef een reactie