Kritiek scherpt de geest en levert betere onderzoeken op, vindt Piet van Reenen. Daarom juicht hij het artikel over politiegeweld van Adang, Mali en Timmer (editie 1, 2019) toe. Toch plaatst hij graag een aantal kanttekeningen bij het commentaar van de onderzoekers.
1. Inleiding
In het februarinummer van dit Tijdschrift doen Adang, Mali en Timmer verslag van een onderzoek naar het geweld door en tegen de politie. Doel van dat onderzoek was om na te gaan of er een noodzaak is voor een versterking van wat zij noemen ‘het dreigsysteem’ van de politie met nieuwe ‘less than lethal’ geweldsmiddelen. Een tweede doel is om een visie te ontwikkelen op het geweld van de politie. Het mooie van het onderzoek is dat geprobeerd wordt om met feitelijke gegevens een goede onderbouwing te geven voor belangrijke politiële beleidsvragen. Als ik de bevindingen van Adang, Mali en Timmer(2019) heel kort samenvat dan is:
– vanaf 2011 het geweld tegen politiemensen niet toegenomen. Sterker nog, er is sprake van een afname.
– vanaf 2011 ook het geweld door de politie niet toegenomen maar op het zelfde niveau gebleven.
– Deze uitkomsten geven geen aanleiding om te zoeken naar andere ‘less than lethal’ geweldsmiddelen.
Op basis van de onderzoekgegevens leveren de auteurs bouwstenen voor een visie op het geweldsgebruik van de politie, die zich per definitie niet kan beperken tot het ‘less than lethal violence’. In de studie leveren de auteurs kritiek op een onderzoek van Van der Torre (2011) en op een artikel van mijn hand (Van Reenen 2009). Mijn hypothese toen was dat het geweld tegen de politie in de jaren daarvoor was toegenomen. Een belangrijke oorzaak daarvoor was de destijds geldende schroom binnen de politie om geweld te gebruiken en de sterke behoedzaamheid binnen het bestuur en de top van de politie bij geweldstoepassing. Er zou, zo formuleerde ik, te weinig dreiging uitgaan van de politie. Van der Torre (2011) trok dezelfde conclusie, maar hij was stelliger dan ik. Ik ben blij met de kritiek van Adang cs. Te veel nog worden politieonderzoekers en theoretici door hun collega’s ontzien en vaak berijdt iedereen zijn eigen stokpaardje. Kritiek scherpt de geest en levert betere onderzoeken op. In deze bijdrage bespreek ik de kritiek van Adang cs op de door mij veronderstelde toename van geweld tegen de politie. Daarnaast geef ik commentaar op de visie die Adang cs ontwikkelen en maak ik bezwaar tegen het taalgebruik.
2. De kritiek op mijn artikel
Ik maak vijf opmerkingen over de kritiek van Adang cs. op mijn artikel over ‘De Tanden van de Politie’ (2009): a. Er is gerede twijfel aan de mate waarin de geweldsrapportages die Adang cs in hun studie gebruiken de werkelijkheid weerspiegelen1. In een binnenkort te publiceren onderzoek naar het gebruik van bodycams waarbij politiële registraties van geweldsincidenten worden gebruikt, blijkt een grote onderrapportage van geweldsincidenten binnen de Eenheid Amsterdam. De onderrapportage loopt, schrik niet, op tot 90 procent op aldus de onderzoeker (Flight 2019). Een op de tien incidenten wordt dus gemeld. Hoe dat voor andere eenheden ligt, is onbekend. Dit gegeven wekt grote twijfel over de mate waarin de geweldsrapportage de werkelijkheid weergeeft. Sterker nog, het legt een bom onder de bevindingen van Adang cs. Zij schatten de onderrapportage op ‘een op drie’. Als de observaties van Flight standhouden vervalt de empirische basis voor de studie van Adang cs en dus ook voor de aanbevelingen. b. Ook wanneer de daling in het geweld die Adang cs beschrijven zou kloppen, hoeft er geen reden te zijn om mijn observaties te verwerpen. De data van Adang cs beslaan de periode van 2011 t/m 2017. De gegevens waarop ik mijn hypothese over geweld tegen de politie baseer, betreffen de periode voor 2009. Een voor de hand liggende ver klaring voor de eventuele daling van Adang cs is dat juist de herkenning van de gevoelde bedreiging van politiemensen op straat destijds hebben geleid tot interventies van de leidingen: meer steun voor geweldsoptreden, meer publieke veroordeling van geweld tegen politie en hulpverleners, IBT trainingen, de invoering van het nieuwe uniform. Ook Adang cs noemen ze. c. Binnen de Eenheid Amsterdam schaften vanaf 2016 politieambtenaren op eigen kosten bodycams aan om ze te dragen tijdens het werk. De belangrijkste reden om dat te doen zou een groot gevoel van onveiligheid op straat zijn. De bodycam moest dat gevoel verkleinen (Flight 2019). Dat gevoel was blijkbaar zo sterk, dat de eenheidsleiding afzag van een verbod van privé bodycams. Ze achtte zo’n verbod onhaalbaar en begon een officieel experiment om het initiatief in goede banen te leiden. Doel: verminderen van het onveiligheidsgevoel van politiemensen. Het gevoel van onveiligheid tijdens het werk heerst blijkbaar sterk binnen de Eenheid Amsterdam. Dat wijkt af van de constatering dat geweld tegen politieambtenaren afneemt. Of er ook in andere eenheden soortgelijke initiatieven zijn en hoe het daar zit met het gevoel van onveiligheid is mij onbekend.
Verwarring
De resultaten van het bodycam-experiment binnen de Eenheid Amsterdam tonen een veel hogere frequentie van geweld tegen de politie dan uit de studie van Adang cs. blijkt. Ze zijn meer in lijn met de hypothese in mijn artikel uit 2009 en de studie van der Torre. Aan de andere kant concludeert Rood (2013) een heel grote bereidheid van mensen die in contact komen met de politie om zich naar de aanwijzingen van de politie te schikken. Hij komt in zijn studie nauwelijks verzet tegen de politie tegen. De resultaten van een recent onderzoek naar politiestraatgezag van Scholtens cs (2019) sluiten bij de bevindingen van Rood aan. Ze nemen ook weinig ongehoorzaamheid waar en geen geweld. Er doemen zo twee sets van waarnemingen en daarop gestoelde conclusies en opinies op over de politiële werkelijkheid en het geweld dat daarin plaatsvindt. De een stelt vast dat geweld afneemt en dat het problematische ervan in de praktijk meevalt, de ander dat geweld hoog is en zo ook wordt gepercipieerd. Welke de juiste is, is niet vast te stellen op basis van het huidige empirische materiaal. Het vervelende is, dat beleid en leiding binnen de politie daar weinig aan hebben. Ik zou als ik in de leiding van de politie zat, in zo’n situatie afgaan op de werkelijkheidsperceptie van politiemensen, tot uit goed onderzoek anders blijkt. Ik geef mijn kritiek hier met enige spijt. Het mooie van de analyse van Adang cs is dat ze laten zien dat het gedetailleerde informatie kan opleveren van veel aspecten van geweld van en tegen de politie. Wat dat betreft is het onderzoek zeer de moeite waard voor beleid, praktijk en opleiding. Nu nog de verslaglegging op orde.
Dreigsysteem
In de studie van Adang cs wordt gerefereerd aan het ‘dreigsysteem’, een begrip dat ik gebruikte in 2009. De Commissie Bewapening, Uitrusting Kleding gebruikt het in haar rapportage om te beargumenteren dat moet worden uitgekeken naar nieuwe niet dodelijke geweldsmiddelen. Ik heb het vermoeden dat die commissie het begrip dreigsysteem gebruikt op een andere manier dan ik bedoeld heb, maar kan dat niet nagaan, omdat haar rapport een intern document is. Ik kan het niet vinden.
3. Is een visie noodzakelijk?
De opdrachtgevers achten een visie op het geweld van de politie noodzakelijk: deze is “voorwaardelijk voor het uitvoeren van de politiemissie”. Het is nogal een uitspraak. Blijkbaar is er nu geen visie op geweld, anders zou je er niet om vragen en blijkbaar kan dus nu de ‘politiemissie’ niet worden vervuld. De geweldloosheid die Rood en Scholtens vinden in hun studies weerspreken dat toch? Je kan toch heel goed een humane en beheerste politie hebben met de uitgangspunten die we nu hebben? Het gaat daarbij toch steeds weer om elementen van subsidiariteit en proportionaliteit en ‘ultimum remedium’ als vereisten voor geweldsoptreden? Ze zijn neergelegd in mensenrechtenprincipes en nationaal recht. Ze lijken eigenlijk ook erg op de schets die de Commissie Heijder in het verre verleden gaf. Ik zie de vooruitgang niet die de formulering van Adang cs oplevert als het gaat om een visie op het politiegeweld. De auteurs ontwikkelen eigenlijk geen inhoudelijke visie op geweld. Ook zij grijpen terug op bekende uitgangspunten. Ik wil daar graag in meegaan maar meer nog dan zij het juridische karakter ervan benadrukken. De juridische benadering van de visievraag zou wel eens grote voordelen kunnen hebben. Die benadering slecht immers de afstand tussen de abstracte managementtalk van visie en missie en die van rechtsprincipes, doordat rechterlijke uitspraken in een klap de abstractie beargumenteerd terugbrengt tot casuïstiek. In die casuïstiek, de jurisprudentie en de commentaren, liggen aanknopingspunten voor een eventuele aanpassing van uitgangspunten, praktijk, bewapening en opleiding. Het kan dus dunkt mij best zonder nieuwe visie. Het eeuwige probleem van de algemeenheid van richtlijnen tegenover het unieke en de slechte voorspelbaarheid van elke geweldsaanwending wordt door de formulering van Adang cs niet opgelost. O, en de visie moet ook nog toekomstbestendig zijn. Dat lijkt me onmogelijk.
Stelselherziening geweldaan wending
Er loopt nog een traject naast het onderzoek en de visieontwikkeling van Adang cs.: de stelselherziening geweldsaanwending. Die stelselherziening vloeit voornamelijk voort uit het al jaren geldende bezwaar van politiemensen en politiebonden, dat de politieambtenaar die geweld gebruikt strafbaar is, tenzij… Hij moet een beroep doen op een strafuitsluitingsgrond. Die constructie plaatst de politieambtenaar heel snel in de situatie van verdachte. En hoewel er iets te zeggen is voor een zo hoog mogelijke drempel tegen het gebruik van het vuurwapen, is het onterecht dat een politieambtenaar die geweld gebruikt en daarin soms een verplichting heeft, meteen verdachte te maken. De herziening maakt daar een eind aan en maakt ook gebruik van de aanbevelingen van een onderzoek van de Ombudsman uit 20132. Die aanbevelingen richten zich op het leervermogen van de politie: de condities die de politieorganisatie moet scheppen zoals trainingen in het controleren van gewelddadige situaties, en het trainen van zelfvertrouwen in kritieke situaties, bekendheid met collega’s waarmee je werkt, een beter rapportagesysteem ten behoeve van verdere verbeteringen in wetgeving of praktijk en commissies die zich buigen over de praktijk van de geweldaanwending. De stelselherziening geweldsaanwending kende een uitgebreid consultatietraject dat voor een deel ook buiten de politie plaats vond. Opmerkelijk is, dat daarbij niet eerst een visie is ontwikkeld, maar betrekkelijk praktische gekeken naar de juridische uitgangspunten, de knelpunten en de manier waarop knelpunten in de geweldsaanwending en de verantwoordelijkheid daarvoor kunnen worden gerepareerd. Zo’n consultatie, periodiek, lijkt mij ook effectiever dan een permanente commissie voor geweldsaanwending waar Adang cs voor pleiten, want waar moet die commissie het permanent over hebben? Voor je het weet gaan ze weer over een visie voor de missie peinzen.
4. Taal is. zeg maar, een ding
Er ligt betekenis in taal. Dat geldt ook hier. Centraal concept in de studie van Adang cs is ‘less than lethal weapons’. Dat concept is hier om twee redenen bezwaarlijk. In de eerste plaats is het een NATO concept. Het komt uit een militaire organisatie. Daar is sprake van ‘de vijand’. Maar burgers zijn geen vijanden. De dood van een burger is voor hem en zijn familie een drama, binnen de politie een schokkende gebeurtenis, voor de schutter een trauma en een gebeurtenis die die ten koste van heel veel moet worden voorkomen. In de tweede plaats is het vertrekpunt het dodelijke geweld. Vandaaruit is dan het zoeken naar iets dat minder dan dodelijk is. Het gaat bij ‘less than’ niet om opschalen, maar om afschalen. De politie echter opereert binnen een raamwerk van de acceptatie van haar optreden. Dat is een conditie voor politiewerk, door politiek en bestuurlijk handelen en door de politie opgebouwd. Voor de politie zou, als je al een term zou moeten gebruiken,’less than peaceful’ of ‘more than non-violent’ meer toepasselijk zijn dan ‘less than lethal’. Ook de term ‘doelpersonen’ wekt associatie met targets en schietschijven. Tegen zo’n taalgebruik is in technische zin niets in te brengen, je kunt het in dat verband rustig over een doelcomplex’ of een ‘gebruikerscomplex’ hebben. Maar als je politiegeweld wilt koppelen aan een missie van de politie, dan is er meer dan techniek. Dan is de keuze van taal van belang en ik zou dan niet voor ‘less than lethal’ kiezen.
Tot slot
De conclusie dat er geen nieuwe geweldsmiddelen nodig zijn, klinkt mij sympathiek in de oren. Dat geldt ook voor de constatering dat de zwaarte van het geweld niet zozeer bepaald wordt door de instrumenten als door het gebruik ervan door de politieambtenaar. Dat ze me sympathiek in de oren klinken, komt niet doordat de auteurs er overtuigend bewijs voor aandragen. De empirie onder de eerste conclusie is te wankel en voor de tweede conclusie wordt een redenering gebruikt maar ook geen empirie. Maar wie is er geïnteresseerd in mijn sympathieën of antipathieën? Het beleid niet en de uitvoering niet en gelijk hebben ze.
Geef een reactie