De conclusies en aanbevelingen van de Belgische onderzoekscommissie ‘Terroristische aanslagen’ kunnen ook voor de Nederlandse lezer van meerwaarde zijn. Omgekeerd kan België leren van de buurlanden, zeker van de aanpak in Nederland. De experten in de commissie hebben uiteraard inspiratie gezocht bij de praktijken in het buitenland, onder andere het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Frankrijk.
In België heeft de Kamer van Volksvertegenwoordigers een recht van onderzoek op basis van artikel 56 van de Grondwet, verder uitgewerkt in de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek. Deze wet van 1880 werd gewijzigd door de wet van 30 juni 1996 en de Kamer heeft daarna op 23 oktober 1997 een Reglement van orde voor de parlementaire onderzoekscommissies (POC) aangenomen. Dit uitzonderlijk middel van het parlementair
onderzoek wordt sinds begin van de jaren tachtig steeds vaker gebruikt. In 1990 sprak Dupont nog van een ‘modisch’ fenomeen, maar intussen weten we dat deze mode een klassieker is geworden (Dupont, 1990).
Een onderzoekscommissie blijft een uitzonderlijk middel. Het instrument wordt vaak ingezet na traumatische gebeurtenissen, zoals het Heizeldrama, de overvallen van de Bende Van Nijvel en de affaire-Dutroux. Ze is het krachtigste instrument dat het parlement ter beschikking heeft om zijn controlerende bevoegdheid uit te oefenen. Een onderzoekscommissie heeft dezelfde macht als een onderzoeksrechter. Dat houdt bijvoorbeeld in dat zij getuigen kan oproepen en onder ede verhoren, die getuigen met elkaar kan confronteren, documenten kan opvragen en in beslag laten nemen, huiszoekingen kan laten uitvoeren en plaatsbezoeken kan organiseren.
De aanslagen en de onmiddellijke politieke reacties
22 maart 2016 zal voor altijd in ons collectief geheugen gegrift blijven. De aanslagen veroorzaakten een groot litteken bij de slachtoffers, de hulp- en veiligheidsdiensten en de ganse bevolking. Twaalf mensen lieten het leven op de luchthaven in Zaventem en twintig mensen op het metrostation Maalbeek, pal in het politieke hart van Europa en België. De aanslagen vonden plaats in een lange rij van aanslagen door Islamic State (IS) in onder meer Parijs, Istanbul, Nice, Berlijn, Barcelona en Manchester.
De aanslagen hadden en hebben een grote impact op onze samenleving. Net omdat de aanslagen van 22 maart zo traumatisch waren, omdat de tol zo hoog was en omdat iedereen zich afvroeg hoe dit kon gebeuren, heeft het parlement als volksvertegenwoordiging meteen (3 augustus 2013) een parlementaire onderzoekscommissie (POC) opgestart. De bevolking had recht op een diepgaand onderzoek en antwoorden op haar vragen. Twee ministers boden later hun ontslag aan, en België werd internationaal bestempeld als een failed state.
Gefaseerde aanpak door de parlementaire commissie
Van bij aanvang heeft de POC haar werkzaamheden onderverdeeld in vier luiken: 1) de hulpverlening en het crisisbeheer vlak na de aanslagen, 2) de slachtoffers, 3) de Belgische veiligheidsarchitectuur en 4) het fenomeen van radicalisering in onze samenleving. De volgorde van deze werkzaamheden en de gefaseerde aanpak werden voornamelijk bepaald op basis van de urgentie van de erin behandelde problematiek. De fasen werden steeds afgesloten met een tussenverslag. Die tussenverslagen en het afrondend eindverslag zijn beschikbaar op de website van de Kamer.
De conclusies en de aanbevelingen van de parlementaire commissie, met specifieke aandacht voor de politiediensten
In dit artikel gaat de aandacht vooral naar conclusies en aanbevelingen die de politie betreffen. Het volledige rapport bevat conclusies en aanbevelingen betreffende alle actoren die actief zijn in de veiligheidsketen. Voor de lezer is het goed om weten dat de lokale politie, als onderdeel van de geïntegreerde lokale politie, instaat voor de basispolitiezorg. Vooral de wijkwerking en de interventiediensten zijn essentieel bij het vroegtijdig onderkennen van problemen in verband met radicalisering en mogelijke terroristische activiteiten. Binnen de federale gerechtelijke politie houden vijf gespecialiseerde directies zich bezig met terrorismeonderzoeken. De Dienst Terrorisme van de federale gerechtelijke politie focust op de centrale beeldvorming rond terrorisme en adviseert over de coördinerende maatregelen. Andere diensten, zoals de luchtvaart- en de spoorwegpolitie, hebben specifiek bevoegdheden.
De inzet van alle hulpdiensten, en dus ook van de politie, was zeer groot op 22 maart. Er kwam spontaan versterking. Zulke solidariteit is van groot belang in de eerste reflexfase na een crisissituatie van deze omvang, aangezien het in de chaos even duurt eer alle structuren en middelen efficiënt kunnen worden ingezet.
Het opstarten van een coördinatie op nationaal niveau heeft op 22 maart wel wat tijd gevergd. De eerste explosie in Zaventem werd vastgesteld om 07.58 uur, de explosie in metrostation Maalbeek volgde om 09.10 uur. Het duurde tot 08.45 uur eer het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD) het dreigingsniveau 4 afkondigde voor heel het grondgebied. De federale fase van het crisisbeheer werd om 09.03 afgekondigd. Toen pas trad de nationale crisiscel echt in werking.
De parlementaire onderzoekscommissie heeft vastgesteld dat al deze instellingen binnen de Belgische veiligheidsarchitectuur een duidelijk bestaansrecht hebben, maar dat de machine knarst als deze diensten informatie moeten delen en moeten samenwerken.
Niet langer in compartimenten denken
Schotten, verzuiling en getrapte besluitvorming zorgen voor zand in de machine. Het werken in compartimenten moet zoveel mogelijk worden vermeden. Voor de identificatie van de overleden slachtoffers hebben het federaal parket en het Disaster Victim Identification Team in moeilijke omstandigheden bijzonder nuttig geleverd. De procedure kan nog worden verbeterd op basis van ervaringen uit het buitenland.
Nazorg voor slachtoffers en getraumatiseerde hulpverleners
Als slachtoffers zich in de kou voelen staan, worden ze een tweede keer slachtoffer. De communicatie naar de slachtoffers moet meer open en tactvol verlopen, onder andere door geregeld informatiemomenten te organiseren. Het oplijsten van de slachtoffers en één lijst beschikbaar maken voor familieleden verliep niet altijd even vlot. Een betere informatiecampagne kan slachtoffers en nabestaanden aanzetten om zich te melden als ze nood hebben aan hulpverlening. Slachtofferzorg stopt niet na een paar dagen. Slachtoffers en hun familie hebben ook op lange termijn recht op medisch-psychologische, juridische en administratieve opvolging.
De informatiehuishouding versterken
De aanpak van islamitisch extremisme, radicalisering en terrorisme impliceert dat de veiligheidsdiensten over een uitstekende informatiepositie beschikken. Om daarin een beter inzicht te krijgen, heeft de onderzoekscommissie via hoorzittingen (meestal achter gesloten deuren) een aantal concrete casussen bestudeerd en grondig geanalyseerd wat, waar en waarom het precies fout is gelopen.
De jongste jaren heeft België veel inspanningen geleverd om de informatiehuishouding te versterken. De diensten zelf zijn zich bewust van het belang van een goede informatiepositie, maar op vele punten zijn bijsturing en verbetering nodig. De onderzoekscommissie kwam tot het besluit dat de veiligheidsdiensten in de aanloop naar 22 maart over heel wat concrete informatie beschikten, maar dat die onvoldoende werd benut om de dreiging tijdig te onderkennen. De commissie heeft nergens onwil om samen te werken vastgesteld, maar wel hier en daar een ‘eilandmentaliteit’. Het grootste manco is het gebrek aan een cultuur van informatiedeling binnen en tussen de veiligheidsdiensten. Er zijn te veel schotten die een geïntegreerde informatiehuishouding in de weg staan, ook tussen de politiediensten. Daar komt bij dat de veiligheidsdiensten een vrij zwakke informatiepositie hebben in radicale milieus en op sociale media.
Van ‘need to know’ naar ‘need to share’
De verschillende diensten hebben eigen gegevensbanken, die niet altijd met elkaar verbonden zijn. Ook binnen de politie is sprake van een wildgroei aan gegevensbanken. Er zijn onvoldoende waarborgen dat gegevens bij alle relevante diensten terechtkomen. Richtlijnen en procedures in verband met informatieoverdracht en -invoering worden niet altijd gevolgd. Sommige diensten hebben te weinig informatie, andere worden overspoeld door ongefilterde informatie en lijden aan ‘infobesitas’. Een deel van de informatie belandt te snel in het gerechtelijke circuit, wat leidt tot overjuridisering.
De onderzoekscommissie pleit voor een cultuuromslag waarbij het principe need to know vervangen wordt door het principe need to share. Er moet gewerkt worden aan een alomvattende strategie voor een geïntegreerde informatie-huishouding. Dat is echter alleen mogelijk als alle veiligheidsdiensten loyaal met elkaar samenwerken.
Een kwaliteitsvol informatiebeheer is essentieel voor de politie. De commissie stelde vast dat er ten gevolge van de interne organisatie bij de Belgische politie twee breuklijnen bestaan: een eerste loopt tussen de gerechtelijke en de bestuurlijke zuil van de politie, een tweede tussen de federale en de lokale politie. De grote politiehervorming van twintig jaar geleden was er nochtans op gericht vlotter te gaan samenwerken en een goede informatiedeling te bewerkstelligen. In de praktijk blijkt helaas dat er geen sprake is van een performante informatiearchitectuur, niet in de hardware en niet in de software. De federale en de lokale politie werken met verschillende registratiesystemen, die dringend tot één systeem moeten worden samengevoegd. Daarnaast werken de politiediensten met verschillende communicatiesystemen, registers en tools. Er is dus nood aan meer cohesie en afstemming.
De voordelen van een kruispuntbank
Tijdens de werkzaamheden van de onderzoekscommissie is duidelijk geworden dat er een sterke behoefte bestaat aan de mogelijkheid na te gaan over welke gegevens andere diensten beschikken, uiteraard met respect voor de vertrouwelijkheids- en geheimhoudingsvoorschriften. Als iedereen in de veiligheidsketen zijn eigen systeem ontwikkelt, is het voor geen enkele dienst mogelijk het overzicht te houden.
Daarom is de onderzoekscommissie van mening dat het veel beter is om in te zetten op een kruispuntbank Veiligheid om gegevens uit databanken van verschillende diensten op een geïntegreerde en veilige wijze te delen. Politie, justitie, OCAD, de dienst Vreemdelingenzaken en de cel Financiële Informatie zouden aan zo’n kruispuntbank deelnemen. Voor de kruispuntbank moet meteen een beheersorgaan worden opgericht, dat de bank inricht en permanent monitort. Eventuele toegang tot de achterliggende informatie kan zo op een geconditioneerde wijze worden ingericht.
Communicatie
ASTRID-netwerk is de unieke operator voor het communicatiesysteem voor alle Belgische hulpdiensten (politie, brandweer en medische diensten), dat steunt op de Europese TETRA-technologie. In totaal maken zo’n zeventigduizend personen hiervan gebruik. Het netwerk raakte op 22 maart 2016 snel verzadigd, wat te maken had met technische onvolkomenheden en met verkeerd gebruik door de deelnemers (het gebruik van de toestellen is niet eenvoudig).
Aanbevolen wordt om ASTRID te blijven gebruiken als multidisciplinair communicatieplatform voor de hulpdiensten, maar om de capaciteit van de ASTRID-radio uit te breiden, de toestellen gebruiksvriendelijker te maken (ook handenvrij), de communicatiegroepen anders te structureren, de gebruikers meer te laten trainen en binnen ASTRID te zoeken naar digitale alternatieven. Het is verder uiterst belangrijk dat ASTRID bij rampen als die van 22 maart onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht van de genomen maatregelen en hun mogelijke impact op de communicatie.
Een verhoogde zendcapaciteit voor de GSM-operatoren
De drie Belgische operatoren van mobiele netwerken (Bas, Orange en Proximus) hadden te kampen met netwerkcongestie doordat zeer veel mensen (slachtoffers, verwanten, hulpverleners en burgers) allen op hetzelfde moment zeer intensief begonnen te communiceren. De lage stralingsnorm in Brussel heeft de problemen nog verhevigd. De commissie vraagt zich af of die aparte Brusselse norm te verdedigen
blijft op crisismomenten.
De beheercentrales van de nooddiensten werken met het Proximusnetwerk. De 112-oproepen naar die nooddiensten zijn op dat netwerk prioritair, wat niet geldt voor de oproepen naar de noodnummers 100 en 101. Dat moet veranderen. Bovendien moeten mensen worden gesensibiliseerd om de centrale noodnummers te gebruiken. Tegelijkertijd zullen de providers technisch meer moeten inzetten op andere digitale communicatiekanalen, zoals sms, e-mail, WhatsApp en sociale media.
Opsporing (en vervolging door het parket)
De architectuur deugt volgens de onderzoekscommissie, maar er moet een cultuuromslag komen. Een ander aandachtspunt is de verdeling van het personeel over de diensten en het beheer van in beslag genomen stukken. Er moeten eenduidige en performante procedures uitgewerkt worden voor alle rechercheactiviteiten, die door alle diensten uniform moeten worden toegepast.
Menselijke bronnen zijn cruciaal voor de opsporing van terroristische misdrijven. Daarom werkt de Belgische regering aan een wettelijke regeling voor burgerinfiltratie en spijtoptanten. De onderzoekscommissie wijst daarbij op het noodzakelijke evenwicht tussen een efficiënte opsporing en de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van burgers. Om de telkens terugkerende perslekken te bestrijden, wijst de onderzoekscommissie op het Britse Defence and Security Media Advisory Committee. Dat comité bestaat uit vertegenwoordigers van de politie- en inlichtingendiensten en van journalisten en vaardigt, bij consensus, richtlijnen uit over de verspreiding van aan veiligheid gerelateerde informatie.
Wijzigingen om de werking van de federale politie te optimaliseren
De rol van de commissaris-generaal moet worden versterkt. Het consensusmodel blijft het uitgangspunt, maar bij gebrek aan consensus met de directeur van de bestuurlijke en/of de gerechtelijke politie is het de commissaris-generaal die beslist. De gerechtelijke directeurs moeten conform zijn bindende instructies handelen en staan onder zijn rechtstreeks toezicht. De federale politie moet bovendien afstappen van de rigide en structurele grens tussen de bestuurlijke en de gerechtelijke politie om naar een meer geïntegreerde werking te kunnen evolueren. Er moet een duidelijke keten van bevel komen, met de commissarisgeneraal als onbetwiste top.
De federale politie moet niet alleen de minister van Binnenlandse Zaken, maar ook de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal nauwer betrekken bij het dagelijks beheer en bij de belangrijke beslissingen. De opsporing en vervolging van terreurverdachten is een taak van de federale gerechtelijke politie en van het federaal parket. Met de huidige inzet van personeel en middelen kan die taak niet afdoende worden uitgevoerd. Ten tijde van de aanslagen waren slechts 11.000 van de 13.500 plaatsen in het personeelskader van de federale politie ingevuld. Dit kader moet volledig worden ingevuld met aandacht voor specifieke profielen en voor een actief diversiteitsbeleid. Diversiteit is belangrijk, omdat er personeel nodig is dat voeling heeft met alle gemeenschappen in België en omdat de aanwezigheid van agenten uit minderheidsgroepen het beeld van de politie binnen die gemeenschappen positief kan bijsturen. Het personeel moet evenwichtig worden verdeeld binnen de federale politie, rekening houdend met de werklast in de verschillende geledingen.
Aantrekkelijkheid van het werken bij de politie
Werken bij de politie moet aantrekkelijk zijn. De onderzoekscommissie vindt daarom dat het personeelsstatuut, het verloningssysteem en het premiestelsel herbekeken moeten worden. Het doel is te harmoniseren, bepaalde functies aantrekkelijker te maken en de personeelsmobiliteit binnen de politie te bevorderen. Materiaal moet vlotter kunnen worden aangekocht.
De Terro-FGP’s
Binnen de federale gerechtelijke politie zijn vijf gespecialiseerde gedeconcentreerde gerechtelijke directies (de zogenaamde Terro-FGP’s) actief en negen andere FGP’s. Ook de dienst DSJOV/Terro houdt zich bezig met terrorismeonderzoek. De onderzoekscommissie wil deze directies behouden, maar hun werking moet wel worden geoptimaliseerd. De commissie pleit voor eenzelfde onderzoekscultuur en -strategie binnen alle vijf Terro-FGP’s. Een bepaalde mate van specialisatie in een of ander terreurfenomeen kan helpen om efficiëntiewinsten te boeken. Ook de negen andere FGP’s in andere arrondissementen kunnen terreuronderzoeken uitvoeren.
Elke Terro-FGP moet zijn informatiepositie uitbouwen en de andere Terro-FGP’s steunen. De Intelligence Fusion Cell van de FGP Brussel moet ook in de vier andere FGP’s worden opgericht, zodat één Joint Intelligence ontstaat die is gebaseerd op vijf Joint Intelligence Centres.
De federale procureur (landelijk parket in Nederland) moet als hoofd van het parket bindende richtlijnen kunnen geven aan de vijf Terro-FGP’s. De directeur-generaal van de gerechtelijke politie moet eenheid van commando waarborgen in onderzoeken waarbij meerder FGP’s betrokken zijn. De FGP Brussel ontwikkelde noodgedwongen een lijst ‘rode’ dossiers die ze links liet liggen omdat er geen capaciteit was om ze aan te pakken. Dat vindt de commissie onaanvaardbaar. De capaciteit moet minstens hoog genoeg zijn om alle dossiers te kunnen behandelen.
De Centrale Dienst Terrorisme
De Centrale Dienst Terrorisme (DJSOC/Terro) binnen de federale gerechtelijke politie staat in voor beeldvorming van terrorisme en zwaar banditisme. Ten tijde van de aanslagen was DJSOC/Terro een dienst in existentiële crisis. Interne herstructurering, een krimpend personeelsbestand en een gebrek aan aansturing in combinatie met een stijgend aantal meldingen van terrorismedreiging leidden ertoe dat de dienst er niet in slaagde coördinerend en ondersteunend op te treden ten aanzien van de vijf Terro-FGP’s. Die rol werd min de praktijk door het federaal parket opgenomen.
De onderzoekscommissie oordeelt dat de dienst op basis van acht aangegeven criteria zo moet worden gereorganiseerd dat hij echt van meerwaarde kan zijn voor de veertien FGP’s. DJSOC moet belast blijven met het uitvoeren van strategische analyses, rekening houdend met de evoluties op het vlak van terrorisme.
Verder moet DJSOC instaan voor het uitvoeren van tactische analyses in samenwerking met de FGP’s en moet hij de beleidsmatige ondersteuning van de commissarisgeneraal en de twee directeurs-generaal van de federale politie waarborgen. Deze dienst moet blijven fungeren als centraal aanspreekpunt voor bestuurlijke en gerechtelijke overheden enerzijds en als nationaal contactpunt voor buitenlandse partners en Europol anderzijds.
Het federaal parket
Het federaal parket dat instaat voor de vervolging in terreurdossiers beschikt niet over recherchecapaciteit, en dat wil de onderzoekscommissie zo houden. Het parket zal voor zijn onderzoek dus een beroep blijven doen op speurders van de FGP’s. De recherchecapaciteit die gereserveerd wordt voor het federale parket, wordt georganiseerd in drie concentrische cirkels: de eerste cirkel bevat de speurders van de Terro-FGP’s, de tweede cirkel die van de andere FGP’s en de derde en buitenste cirkel bevat de opsporingsdiensten van grotere lokale korpsen. De omvang van die recherchecapaciteit moet periodiek worden vastgesteld. Zo kan in piekperiodes extra capaciteit worden toegekend. Dat is nodig omdat vóór de aanslagen niet alle terreurdossiers met de nodige aandacht werden behandeld en andere zware criminaliteitsdossiers ondergesneeuwd dreigden te raken.
Het vaststellen van prioriteiten moet uiterst verantwoord gebeuren. Als de informatie-uitwisseling plaatsvindt in de Joint Intelligence Centres, wat voor een gezamenlijke informatiepositie moet zorgen, kan de prioriteitenbepaling plaatsvinden in Joint Decision Centres. Zo kan worden verhinderd dat het federaal parket dossiers moet seponeren wegens capaciteitsgebrek.
Het federaal parket mag een terrorismedossier alleen seponeren met een grondige motivatie en moet de andere
veiligheidsdiensten van dat sepot op de hoogte brengen. Een sepot is voor andere veiligheidsdiensten geen reden om niet meer aan het dossier te werken. De opvolging van geradicaliseerde personen moet ook na een sepot systematisch geagendeerd worden op de lokale taskforce.
Het HYCAP-systeem
Het zogenoemde HYCAP-systeem is aan vernieuwing toe. Dit systeem voorziet in reservemankracht bij de federale politie die lokale politiezones kan bijstaan voor bestuurlijke opdrachten. Om deze solidariteit opnieuw mogelijk te maken, moet de reserve bij de federale politie op peil worden gebracht en gehouden. Overheden moeten spaarzaam zijn in het vragen van bijstand aan andere zones om de dagelijkse werking en de wijkwerking niet in het gedrang te brengen. Het is aan het Crisiscentrum en de lokale autoriteiten om op dit evenwicht toe te zien.
De verbindingsofficieren
De verbindingsofficier speelt een cruciale rol in de opsporing van Syriëstrijders. Omdat zijn taak zwaar is, moet hij ondersteund worden door meer personeel of door een tweede verbindingsofficier. Alle Belgische verbindingsofficieren moeten toegang krijgen tot de algemene gegevensbank van de Belgische politie. De samenwerking moet worden geformaliseerd en er moeten duidelijke richtlijnen komen over de wijze waarop de opdrachten van een verbindingsofficier worden overgenomen als hij met vakantie gaat. De commissie pleit ervoor om binnen de Benelux de bestaande richtlijnen en akkoorden over de samenwerking tussen verbindingsofficieren uit te voeren.
Grensoverschrijdende samenwerking
Politiediensten moeten nauwer samenwerken over de landsgrenzen heen. Grensoverschrijdende acties of acties in gezamenlijke dossiers moeten beter worden gecoördineerd. Dat gebeurt het best binnen de European Counter Terrorism Group. De politiediensten moeten daarbij uiteraard rigoureus de procedures en regels toepassen die binnen de informatiesystemen gelden. Buitenlandse signalering moeten beter worden opgevolgd door de federale en de lokale politie en door justitie. Als iemand plotseling de voorwaarden van zijn voorwaardelijke vrijlating schendt, kan dat bijzonder relevante informatie zijn die snel bij de veiligheidsdiensten en de politie terecht moet komen.
Samenwerking met Turkije
De commissie heeft ook de – controversiële – rol van de Belgische verbindingsofficier in Turkije onderzocht. De Belgische zelfmoordterrorist in Zaventem Ibrahim El Bakraoui, die voorwaardelijk vrij was, werd op 11 juni 2015 door de Turkse politie gearresteerd in Gaziantep, een stad op de Turks-Syrische grens. Onmiddellijk na de aanslagen in ons land verklaarde de Turkse president Erdogan dat België geen gevolg had gegeven aan de door Turkije meegedeelde informatie over zijn uitwijzing. El Bakraoui was al op Schiphol toen de melding dat hij zou worden uitgewezen bij de betrokken diensten bekend werd. De Nederlandse minister van Veiligheid en Justitie werd hierover tot tweemaal toe in de Tweede Kamer gehoord. Turkije beschouwt uitwijzingen immers als consulaire informatie. De commissie pleit ervoor de verbindingsofficier niet langer in Istanbul, maar op de Belgische ambassade in Ankara te stationeren. De handelwijze van de verbindingsofficier moet worden beoordeeld in het licht van een combinatie van factoren, waaronder de moeilijke politiesamenwerking tussen België en Turkije. De verbindingsofficier heeft de geldende regels gerespecteerd en het is eerder de Belgische Centrale Terrorismedienst geweest die te weinig alert heeft gereageerd. Tegen de verbindingsofficier werd geen tuchtprocedure gestart. De commissie concludeert dat beter moet worden samengewerkt met Turkije, in het bijzonder met de Turkse politie. Zeker de wijze van uitwijzing door Turkije van personen die mogelijk betrokken zijn bij terrorisme, creëert onverantwoorde veiligheidsrisico’s die door samenwerking moeten worden ingedijkt.
Kritiek van de Franse onderzoekscommissie
De onderzoekscommissie heeft ook onderzoek gedaan naar de kritiek van de Franse onderzoekscommissie op België. De Franse commissie uitte in haar rapport scherpe kritiek op de Belgische actie in Verviers, op de gebrekkige informatie-uitwisseling tussen België en Frankrijk betreffende Salah Abdeslam en op de wijze waarop de Belgische politie Abdeslam in het Schengeninformatiesysteem (SIS) liet signaleren. Een analyse door de Belgische parlementaire onderzoekscommissie wees echter uit dat België alle regels heeft nageleefd. De diensten zijn niet nalatig geweest en hebben geen fundamentele fouten gemaakt. Volgens de Franse onderzoekscommissie was de interventie in Verviers op 15 januari 2015 overhaast en heeft ze de arrestatie van Abdel Hamid Abaaoud (Belgische aanslagplegerin Parijs op 13 november 2015) in Athene doen mislukken. De Belgische onderzoekscommissie merkt echter op dat uitstel van de interventie in Verviers geen optie was, aangezien de terroristische cel op het punt stond om een aanslag te plegen. Bovendien vond voorafgaand aan de interventie grondig overleg plaats tussen de Belgische en de Griekse politie.
Met betrekking tot een controle van Salah Abdeslam bij zijn terugkeer uit Parijs en tot de rol die de Directie voor de Internationale Politiesamenwerking (CGI) heeft gespeeld, besluit de commissie dat die laatste zeer attent heeft gereageerd op de door Frankrijk doorgegeven informatie.
Op naar een opvolgingscommissie
In de praktijk werden de conclusies en aanbevelingen van eerdere parlementaire onderzoekscommissies niet altijd adequaat opgevolgd en geïmplementeerd (Van Lancker, 2017). Het beleid wordt meestal wel wakker geschud, maar de regering en de betrokken diensten reageren niet steeds zo verregaand als de commissie wenselijk acht. Daarom werd de commissie recent (december 2017) omgevormd tot een parlementaire opvolgingscommissie (tot oktober 2018). Het feit dat de commissieverslagen bij consensus werden aangenomen, versterkt natuurlijk de druk op het parlement en op de overheden en de uitvoerende diensten om de vele conclusies en aanbevelingen serieus te nemen. Dat conclusies en aanbevelingen werden geformuleerd voor alle geledingen van de veiligheidsarchitectuur, heeft tot gevolg dat er een intensieve periode van opvolging voor de boeg ligt.
Literatuur
Dupont, L., Terugblik op het fenomeen ‘parlementair onderzoek’. Panopticon, 11(6), 461-467.
Lancker, S. van (2017). De invloed van de parlementaire onderzoekscommissies op het vlak van het strafrechtelijk beleid in België (masterproef Universiteit Gent, faculteit rechtsgeleerdheid).
Geef een reactie