Janine Janssen, Dennis Maier en Peije de Meij schreven in november een artikel over wetenschappelijk onderzoek over en ten behoeve van de politie. De auteurs kregen de indruk dat bij dit onderzoek relatief weinig gebruik wordt gemaakt van de groeiende schare academisch geschoolde medewerkers binnen het korps. Hun constatering leidde tot een vloedgolf aan reacties van zowel binnen als buiten het korps. Een inventarisatie.
Herkenning alom
Per mail, via social media en in de wandelgangen zijn wij door tientallen mensen benaderd. Het merendeel van de reacties kwam van academisch geschoolden uit de eenheden. In het stuk brachten wij verschillende punten naar voren, maar het aspect dat de meesten trof was ons idee van de academisch geschoolde collega als trait-d’union tussen externe onderzoekers en de werkvloer. Die uitspraak raakte ogenschijnlijk de beroepseer van velen, want vooral naar aanleiding daarvan ontvingen wij veel instemmende reacties. Ons werd verteld dat dit exact is hoe academici in het korps gezien willen worden en willen functioneren.
Wij stelden in het artikel verder dat de verbindende functie van academici met onderzoekservaring niet alleen de kwaliteit van onderzoek ten goede zou komen, maar dat het ook een positieve invloed kan hebben op het verdere gebruik van de uitkomsten van het onderzoek binnen de organisatie. Opvallend genoeg kregen we voor dat laatste slechts een enkele instemmende reactie.
Alles op een rijtje zettend, ontstaat bij ons de indruk dat de reacties het verbindende element van de inzet van academici uit het korps toejuichen, maar dat er zorgen zijn over de positie van deze mensen in het korps en hun optimale bijdrage. Bij een aantal leeft de vrees dat academici zich pas structureel kunnen toeleggen op het bijdragen aan verbetering van onderzoek en het daadwerkelijke gebruik van de resultaten als daarvoor ook een positie voor is ingeruimd.
Wij constateerden in ons artikel al dat het er op lijkt dat de verbindende taak niet als formeel onderdeel van het werk wordt gezien. Lezers hebben ons laten weten dat juist dit de achilleshiel is en dat het nu zaak is om na te denken over de vraag hoe een en ander structureel in de werkzaamheden kan worden ingepast. Pas als die ruimte is gerealiseerd, kan de verbindende functie van de grond komen. Hoe dat dan dient te gebeuren? Binnen de afdelingen Analyse en Onderzoek? Dat is niet genoeg, want hoe zit het dan met andere academici binnen de eenheden en de expertisecentra? Overal moet het aanwezige potentieel de ruimte krijgen om het werk goed te doen.
Verbazing en bijval buiten de politie
Ook van academici bij onderzoeksbureaus en universiteiten ontvingen wij reacties. Een enkeling was verbaasd over het feit dat er veel hoogopgeleiden bij de politie zijn. Een ander dacht dat er al gebruik werd gemaakt van deskundige collega’s bij de begeleiding van onderzoek bij en voor de politie. Enkele onderzoekers van buiten het korps noemden enthousiast voorbeelden, waarin zij het zo prettig hadden gevonden om in onderzoeken op te trekken met academici uit het korps. Daarbij werd onderkend dat de universitaire wereld doorgaans het onderzoekswerk binnen de politie niet als gelijkwaardig ziet. Onze constatering dat schrijven voor bladen voor politiemensen, zoals het Tijdschrift voor de Politie, in veel ivoren torens niet tot aanbeveling strekt, werd door onderzoekers van buiten de politie met gene waargenomen. Iemand noemde het zelfs een crisis in de sociale wetenschappen. Uit al deze reacties maken wij op dat als we daadwerkelijk willen verbinden er niet alleen nog veel werk is aan politiezijde, maar ook aan de kant van wetenschappelijke instituties buiten het korps.
Sollicitatietips
We beschreven in ons stuk verder een aantal kenmerken waaraan (toekomstige) collega’s zouden moeten voldoen. Het ging onder meer om het beschikken over een brede interesse en kennis, het beschikken over dapperheid, geduld en doorzettingsvermogen. We realiseren ons dat geen enkele sollicitant ooit van zichzelf zal zeggen dat het werkveld hem of haar niet interesseert of dat dat hij of zij bij de minste tegenslag de handdoek in de ring gooit.
We wilden daarnaast duidelijk maken, dat verbindend werken niet vanzelf gaat en dat er binnen onze organisatie een lange adem nodig is. Hoewel dat door velen werd beaamd, werd daarbij wel de behoefte geuit aan meer concrete tips en adviezen om een dergelijke positie te bereiken en te handhaven binnen de politie. Enkelen gaven ook aan dat wat wij beoogden, veronderstelt dat je als academicus binnen het korps in staat bent om aandacht voor je werk te genereren of beter gezegd op te eisen en de kwaliteit ervan te laten zien. Maar lang niet iedereen durft dat of krijgt daartoe de gelegenheid. Verlegenheid kan een goede onderzoeker lelijk parten spelen. Ook waren er reacties bij van mensen die inmiddels teleurgesteld de politie hadden verlaten.
Hoe nu verder?
In dit stuk hebben we in enkele grove pennenstreken neergezet hoe op onze eerdere bijdrage is gereageerd. We hebben, zoals gezegd, veel positieve reacties gehad van binnen en buiten de politie, maar er zijn ook vragen gerezen. Er zullen ongetwijfeld ook lezers zijn geweest, die zich niet (helemaal) in onze denkwijzen konden vinden. Maar die hebben zich (nog) niet rechtstreeks tot ons gewend, op een enkeling na die ons in de spreekwoordelijke wandelgangen aanraadde om ons vooral te richten op de operationele schaarste rondom politiewerk . Kortom, we hebben een gevoelig thema aangeraakt, waarover het laatste woord nog niet is gezegd.
Wanneer je een pleidooi gehouden hebt om gebruik te maken van het intellect van collega’s en om meer met hen samen te werken, dan past het niet om die vragen zelf te gaan beantwoorden. Laat staan om het laatste woord te hebben. Om die reden organiseren wij in het begin van 2019 een bijeenkomst bij de Eenheid Den Haag voor alle geïnteresseerden, waarin wij dit het gesprek voort zetten. We zullen de datum zo goed mogelijk communiceren naar collega’s en mede-onderzoekers buiten het korps. In elk geval op deze website.
Geef een reactie